nod nod
Google
Zoek in het WWW. Zoek in deze site.
Deze website maakt geen gebruik van cookies!

 De werkelijke reden van Jezus' kruisdood.

Inleiding.
Jezus' kruisdood op Golgotha. Deze gebeurtenis is allesbeslissend geweest voor onze toekomst. Toch wordt er zelfs binnen het zogenaamde “Christendom” fanatiek gesjord en getrokken aan de betekenis ervan. En laten het nu uitgerekend theologen, “bijbelleraars” en hun soortgenoten zijn die zich hieraan schuldig maken. Het is de satan er dan ook alles aan gelegen om de kruisdood van Jezus weg te theologiseren. Ook als we de kerkgeschiedenis overzien komen we keer op keer “kerkvaders,” theologen en bijbelgeleerden tegen die op de een of andere wijze de gebeurtenissen rond Jezus' kruisdood op Golgotha meenden te moeten “herwaarderen” en aan te moeten passen aan de geest van hun tijd. Die tijdgeest was niet altijd even objectief ingesteld ten opzichte van de waarheid van het evangelie van Jezus Christus. De waarheid moest nogal eens opschikken om ruimte te geven aan de dogma's en theologische vondsten van de religieuze kopstukken die met hun “godgeleerdheid” hun stempel wisten te drukken op wat het Christendom door de eeuwen heen heeft moeten accepteren als de “zuivere leer”. En die “zuivere leer” wisselde nog al eens van masker. De kerkreformatie heeft in dit hele proces ongetwijfeld de grootste religieuze aardverschuiving tot gevolg gehad. Maar zoals dat met aardverschuivingen altijd het geval is, wordt er ook een hoop rommel meegevoerd. Deze rommel werd op de geloofsweg van veel christenen tot een struikelblok.
Het theologische slagveld overziende zie ik veel valkuilen, struikelblokken en voetklemmen die tot op de dag van heden ondermijnend werken, waardoor veel christenen in hun geestelijke groei worden belemmerd.
Verscheidene malen heb ik moeten vaststellen dat er heel wat “godgeleerden” zijn die wel tot de nok toe vol zitten met bijbelkennis maar die met al hun kennis geen maar dan ook beslist geen echte, persoonlijke omgang kennen met Jezus Christus. In een dergelijke situatie staat er altijd een andere god in de startblokken om de religieuze wedloop een andere wending te geven. En van die god hebben wij niets goeds te verwachten. Al deze dode kennis heeft wel tot gevolg gehad dat het huidige Christendom een kreupel gemaakt instituut is geworden en een theologische doolhof.
In deze situatie valt met name op dat hét centrale punt van het evangelie, namelijk het onvermijdelijke van Jezus' kruisdood en de verzoening door Jezus Christus, van zijn fundament is getrokken en tot een struikelblok is gemaakt door zekere lieden die, zoals de apostel Judas al schreef, “zijn binnengeslopen en de genade van onze God in losbandigheid veranderen en onze enige Heerser en Here, Jezus Christus, verloochenen” (Judas:4).

Wat vooral opvalt sinds de dagen dat de discipelen van Jezus het evangelie verder verspreidden is dat wát al die vijandig gezinde religieuze kopstukken ook bedenken, het er toch telkens weer op neer komt dat óf de persoon van Jezus Christus óf Zijn positie óf Zijn afkomst wordt “ter discussie” gesteld, of Zijn volbrachte werk op Golgotha wordt op de korrel genomen, wordt in twijfel getrokken, wordt botweg bestreden of wordt neerbuigend beoordeeld alsof het allemaal toch echt niet nodig was geweest. Dit wekt allemaal de indruk dat het, aldus geredeneerd, toch eigenlijk maar een zielige vertoning is geweest, daar op Golgotha.
Echter, omdat de bijbel hierover het laatste Woord heeft zullen we daarom in de eerste plaats moeten weten wat we er in de bijbel over kunnen lezen.
 

De verzoeningsmodellen.

Maar om te beginnen wil ik hier de verzoeningstheorieën op een rij zetten, zoals ik die op mijn speurtocht in de kerkelijke geschriften ben tegengekomen. Het is overigens een slechte zaak dat het evangelie van Jezus, dat ooit aan eenvoudige mensen werd verteld, nu tot een wetenschap is gemaakt door de heren (en dames) aan de theologische universiteiten en die voor het doorsnee kerkvolk wel zullen uitmaken wat theologisch verantwoord is en wat niet. Waardoor de kennis van het evangelie is vervangen door de godsdienst van de rede. Dat is de godsdienst van het (verduisterde) verstand waarin voor Gods werkelijke bedoelingen geen plaats is, in de bijbel aangeduid als leringen van boze geesten!
Dit doet me denken aan wat Jezus zei in Lucas 11:52: “Wee u, wetgeleerden, want gij hebt de sleutel der kennis weggenomen; zelf zijt gij niet binnengegaan en hen, die trachtten binnen te gaan, hebt gij tegengehouden”.

De gevonden verzoeningsmodellen op een rij gezet:

  1. Het losgeldmodel.
  2. Het offermodel.
  3. Het plaatsvervangingsmodel (satisfactieleer).
  4. Het voorbeeldmodel.
  5. Substitutietheorie (Maarten Luther).
 

De theologie achter deze modellen.

  1. Het losgeldmodel.
    Een model dat is gebaseerd op Marcus 10:45: “Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen”. In dit model draait het om de gedachte dat Jezus aan het kruis de machten van het kwaad overwon in de goddelijke strijd tegen de machten van het kwaad en de zonde. Jezus overwon de duivelse aanvallen en in deze strijd was Jezus' leven het losgeld dat aan de satan werd betaald. Een centrale tekst in dit model is Colossenzen 2:14-15: “door het bewijsstuk uit te wissen, dat door zijn inzettingen tegen ons getuigde en ons bedreigde. En dat heeft Hij weggedaan door het aan het kruis te nagelen. Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd”. In dit model wordt de verzoening beschouwd als een strijd van God tegen de machten van het kwaad, een zogenaamd kosmisch drama. Doordat Jezus Christus overwon kwam de verzoening tot stand.
    Dit model is, naar het zich laat aanzien, in de “moderne” theologie in onbruik geraakt of is in ieder geval verdrongen door de andere modellen terwijl dit model in vroeger tijden een belangrijke rol vervulde in het (protestantse) Christendom.
  2. Het offermodel.
    Dit model is gebaseerd op de oudtestamentische offerdienst. De gedachte die hier achter zit is dat door het offer van Jezus iets aan God werd gegeven en daardoor de verzoening tot stand werd gebracht en de zonde van de mens uitgedelgd. Ook in het Nieuwe Testament denkt men hiervoor bewijs te vinden in teksten als o.a. 1 Joh. 2:2: “Christus is een verzoening voor onze zonden” en de opmerking van Paulus in Rom. 3:25 dat God de Vader Jezus heeft voorgesteld als zoenmiddel. Ook in Rom. 5:10-11 zou dit model een grond vinden: “Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood zijns Zoons, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, behouden worden, doordat Hij leeft”.
  3. Het plaatsvervangingsmodel (satisfactieleer).
    Zoals de naam al doet vermoeden is er in dit model sprake van dat Jezus Christus in onze plaats de straf van God gedragen zou hebben. Jezus droeg de straf van God in onze plaats en hierdoor ontving God de Vader genoegdoening (satisfactie). Nieuwtestamentische teksten als Gal. 3:13a: “Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden” worden hiervoor als bewijs aangedragen. Als onze plaatsvervanger ondergaat Jezus het gericht en dus de straf van God en vervult daarmee de wet. Dit model is vooral in de gereformeerde kerken van grote invloed geweest en is daarmee een hoeksteen van de gereformeerde leer geworden.
  4. Het voorbeeldmodel.
    In dit model wordt teruggegrepen op o.a. Joh. 15:3 waar staat: “Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden”. Hier wordt de liefde van de Vader die Hij toonde door het aan de folteraars overgeven en het laten sterven van Zijn Zoon, als voorbeeld gesteld. Doordat dit voorbeeld van Gods liefde onze wederliefde opwekt is de vergeving van onze zonden het gevolg. Ook Lucas 7:47 wordt hiervoor aangehaald: “Daarom zeg Ik u: Haar zonden zijn haar vergeven, al waren zij vele, want zij betoonde veel liefde; maar wie weinig vergeven wordt, die betoont weinig liefde”. Met verzoening wordt in dit model vooral “bekering” bedoeld.
  5. Substitutietheorie (Maarten Luther).
    Jezus droeg als plaatsvervanger de straf die ons toekwam en werd om die reden door de Vader als zondaar beschouwd. Het is Jezus' vrijwillige vervanging (substitutie) waar deze theorie op is gebaseerd.

Wat is hiervan werkelijk bijbels?

Het plaatsvervangingsmodel en de substitutietheorie.

De bovengenoemde modellen wil ik vervolgens onder de loep nemen waarbij ik begin met de laatstgenoemde, de substitutietheorie die op hetzelfde neer komt als het plaatsvervangingsmodel (satisfactieleer).
Dat Jezus' lijden plaatsvervangend was omdat Hij een lijdensweg ging die wij niet hadden kunnen volbrengen is zondermeer een vaststaand feit en uit de bijbel duidelijk op te maken. In 1 Petrus 1:18-19 vinden we: “wetende, dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die u van de vaderen overgeleverd is, maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam”. Dat onberispelijk en vlekkeloos is op ons niet van toepassing waardoor Jezus als enige voldeed aan de gestelde eisen.
Maar.... werd Jezus werkelijk door God de Vader als schuldige en daarmee als zondaar beschouwd? Als er in onze samenleving sprake is van een misdaad, is het een normale gang van zaken dat daar een strafzaak van komt zodat de schuldige gestraft wordt. Dat vinden wij als redelijk denkende mensen een normale zaak waar we dus geen probleem mee hebben. Waarom zouden wij dan van een rechtvaardige God verwachten dat Hij de meest onschuldige mens, Jezus Christus, schuld aanrekende om Hem daar vervolgens voor te straffen? Achter deze gedachtekronkel zit de redenering dat er iemand gestraft moest worden zodat de Vader Zijn gelijk zou kunnen halen. Het gevolg van deze theologische vondst is dat de Vader eigenlijk als een onrechtvaardige rechter wordt afgeschilderd die een onschuldige schuldig acht en om die reden veroordeelt zodat er toch in ieder geval gestraft kan worden. Wie echter zijn gezonde verstand gebruikt zal hier zijn vraagtekens bij moeten zetten. Als er sprake is van straf dan vindt die straf plaats om een evenwichtstoestand tussen overtreding en vergelding te bereiken. Dus na de overtreding en de daarvoor opgelegde straf is het eindresultaat dat het onrecht door het recht (de straf) is geëvenaard, waardoor de weegschaal weer in de evenwichtstoestand is teruggekeerd. Zie de onderstaande afbeelding.

Een kleine demonstratie:
beweeg de muisaanwijzer over de weegschaal.
Het evenwicht hersteld
 

Geen enkele gestrafte ontvangt na zijn straf een beloning vanwege de straf die hem is opgelegd. Dat was bij Jezus echter wel het geval. Daarom kon hij tegen de Emmaüsgangers zeggen: “Moest de Christus dit niet lijden om in Zijn heerlijkheid in te gaan?” (Lucas 24:26). De voor dit model als bewijs aangehaalde tekst uit Gal. 3:13a: “Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden,” wil niet zeggen dat Hij de vloek van God droeg maar de vloek van de zonde, die door de eerste Adam in de wereld is gekomen. Zijn lijden was een gevolg van die vloek en deze vloek heeft Hij door Zijn kruisdood op Golgotha vrijwillig op Zich genomen.

Het is voor de hand liggend dat als bewijs voor deze theorie de bekende woorden van Jesaja 53 worden aangehaald. We vinden hier:
“Maar het behaagde de Here hem te verbrijzelen. Hij maakte hem ziek. Wanneer hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij nakomelingen zien en een lang leven hebben en het voornemen des Heren zal door zijn hand voortgang hebben”. (Jesaja 53:10). Zetten we daar de nieuwtestamentische versie tegenover dan lezen we in Hebreeën 2:10: “Want het voegde Hem, om wie en door wie alle dingen bestaan, dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman hunner behoudenis door lijden heen zou volmaken”. De woorden: “het voegde Hem” kunnen ook vertaald worden met: het paste Hem. Wat op Golgotha gebeurde paste in Gods plan. Wat Jesaja beschrijft is het beeld dat hij had van de toekomende dingen. Dit beeld was allesbehalve compleet. Ook het Godsbeeld dat hij en zijn tijdgenoten in het Oude Verbond hadden was onvolledig.
De apostel Petrus schrijft hierover: “Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben, terwijl zij naspeurden, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna. Hun werd geopenbaard, dat zij niet zichzelf, maar u dienden met die dingen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan” (1 Petrus 1:10-12). Pas na de uitstorting van de Heilige Geest was de mens in staat te begrijpen wat het geheimenis, de betekenis en het doel is van Christus' lijden en van de heerlijkheid daarna. Maar desondanks moest Paulus toch nog toegeven in 1 Corinthe 13:9: “Want onvolkomen is ons kennen en onvolkomen ons profeteren. Doch, als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben”. Paulus laat hier blijken dat zelfs al heeft iemand de Heilige Geest ontvangen, zijn kennen én profeteren nog niet volmaakt zijn. Als dit opgaat voor de, in de Geest gedoopte, nieuwtestamentische profeten dan is dit zeker van toepassing op de oudtestamentische profeten.
De woorden: “het behaagde de Here hem te verbrijzelen” mogen we daarom niet botweg vertalen naar een vorm van genoegdoening voor de Vader vanwege het lijden van Zijn Zoon. Het duidt daarentegen aan dat de Vader behagen had in het vrijwillige offer dat Jezus bracht, in gehoorzaamheid aan het verlossingsplan van Zijn Vader. De Vader verblijdde zich daarin.
Het beeld van een God die genoegdoening vindt door het lijden van Zijn Zoon komt daarom beslist niet overeen met de aard en karaktereigenschappen van de Vader, zoals Jezus die aan Zijn discipelen openbaarde.

Ook Paulus geeft in Romeinen 5:8 een heel ander beeld van de Vader als hij schrijft: “God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is”. Nu kunnen we gerust stellen dat liefde pas echt wordt bewezen als er sprake is van ongunstige of pijnlijke omstandigheden. Met andere woorden: als er van een of andere vorm van lijden sprake is. Als de Vader dus Zijn liefde voor ons mensen bewijst door de kruisdood van Zijn Zoon houdt dat in dat het drama van Golgotha voor de Vader een bijzonder pijnlijke zaak is geweest en geen genoegdoening. Het gevolg van een theologische constructie als het plaatsvervangingsmodel is een vertekend beeld van God de Vader en dit maakt van Hem een meedogenloze despoot die een onschuldige laat boeten en daar genoegdoening door ontvangt.

De apostel Johannes heeft ons eenzelfde openbaring nagelaten als hij schrijft in de zo bekende tekst van Johannes 3:16: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”. God de Vader gaf iets prijs en dat was voor Hem een offer, zoals het ook voor Abraham een offer was toen hem werd gevraagd om zijn zoon Isaäk te offeren op een van de bergen in het land Moria (Genesis 22:2). Dat offer hoefde niet door te gaan maar Jezus' offer op Golgotha ging wel door. Als we lezen in deze tekst “want alzo lief had God de wereld” duidt dit aan dat het bewijs voor die liefde er direct op volgt, namelijk: “dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft”. Deze zelfde waarheid beschrijft Johannes weer in zijn eerste brief in 1 Johannes 4:9-10: “Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, (de Vader moest Zijn Zoon afstaan) opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden”. Het was de liefde van de Vader die Hem ertoe bewoog om, ten gunste van ons, iets van Zichzelf af te staan en over te leveren aan de verschrikkingen van Golgotha. Geen enkele liefhebbende vader zou zoiets onbewogen kunnen doen en zeker God de Vader niet.

Als de bijbel er op diverse plaatsen geen twijfel over laat bestaan hoe deze zaak in elkaar steekt is het onvoorstelbaar dat hele volksstammen binnen het christendom hun heil hebben opgehangen aan het verwrongen beeld van een Vader die Zijn eigen onschuldige Zoon straft en genoegdoening ontvangt door het lijden van een onschuldige. De eindconclusie is dus: het plaatsvervangingsmodel is niet bijbels.

 

Het offermodel.

Bij het offermodel wordt teruggegrepen naar de offerdienst van het Oude Testament. Deze offerdienst is echter een schaduw van hetgeen nog komen zou, zoals Paulus schreef in Colossenzen 2:16-17: “Laat dan niemand u blijven oordelen inzake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, dingen, die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is”.
Wat in het Oude Testament gebeurde was namelijk een beeld van en een (tijdelijke) vooruitblik op de kruisdood van Jezus. Daarom was het offer dat op Golgotha werd gebracht een gebeurtenis waar de oudtestamentische offerdienst naar vooruit wees. In Hebreeën 8:5 wordt dit als volgt onder woorden gebracht: “Dezen (de priesters) verrichtten slechts dienst bij een afbeelding en schaduw van het hemelse, blijkens de godsspraak, die Mozes ontving, toen hij de tabernakel zou gereedmaken. Zie toe, zegt Hij immers, dat gij alles maakt naar het voorbeeld, dat u getoond werd op de berg”.
Het hemelse waar hier naar wordt verwezen is Gods verlossingsplan waarin Jezus via Zijn lijden en sterven het Koninkrijk Gods weer op aarde zou gaan vestigen. Daar gaat de hele bijbel over en alles in het Oude Testament, inclusief de tijdelijke(!) offerdienst, wijst daar om die reden naar vooruit. Waar nog aan toegevoegd moet worden dat door deze offerdienst het volk Israël voortdurend werd herinnerd aan de zonden die het had begaan en dat de noodzaak van vergeving en verzoening met God niet mocht worden vergeten. We lezen echter in het Oude Testament dat het weerbarstige volk Israël keer op keer de offerdienst verwaarloosde en verviel in afgoderij.

Het principe van dierenoffers brengen is desondanks beslist niet iets dat oorspronkelijk uit het Koninkrijk Gods voortkomt maar is een gevolg van de zondeval. De zondeval bracht de dood in de schepping en offers zijn pas offers als ze aan de dood worden prijsgegeven. Dus: geen dood = geen offers. Het komt dan ook niet uit de gedachten van de Schepper van het leven voort dat er (slacht)offers moeten worden gebracht. Een (slacht)offer is namelijk onschuldig aan de zonden waarvoor de boetedoening geldt. Het principe van een dierenoffer is dat er sprake is van een opgelegde straf waardoor de onschuldige (het dier) moet boeten voor zonden die het zelf niet heeft begaan. Dat is onrechtvaardig en absoluut in strijd met Gods principes. Het is daarentegen door satan's toedoen dat de zonde en daardoor ook de dood de schepping zijn binnengedrongen. Het doden van dieren voor het brengen van dierenoffers is daarvan één van de onontkoombare gevolgen.

De dierenoffers die door het volk Israël moesten worden gebracht, en waarvoor het volk Israël van Jahweh via Mozes de voorschriften ontving(!), zijn een schaduwbeeld dat vooruit wijst naar Jezus' offer op Golgotha. Deze kruisdood was een marteldood die door de Romeinen was “geperfectioneerd”. Aan deze heidense, en dus duivelse, vorm van terechtstellen gaf Jezus Zich als onschuldig “offerdier” vrijwillig over om zo ook zelf op die wijze gedood te worden. En daarmee gaf Jezus Zich over aan de macht van de overste van deze wereld, de satan. Dat was Jezus' eigen keuze en dat blijkt uit Zijn woorden in Joh. 10:17-18: “Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen. Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen; dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen”.
Door satan's terrein te betreden en de satan zijn gang te laten gaan werd aan de satan de kans gegeven om datgene te doen waarin hij dacht te kunnen slagen: Jezus aan zich te kunnen onderwerpen. Dat werd, zoals bekend, een voor hem fatale misrekening. Naar deze heidense marteldood op Golgotha, waaraan Jezus Zich vrijwillig onderwierp, wijzen de offers van het Oude Testament vooruit. Om daarmee te wijzen op de noodzaak van Jezus' offer. Er was namelijk geen andere weg waarlangs de verlossing bereikt kon worden. Waarover verderop meer.

Het brengen van dierenoffers is voor God nooit een aangename vertoning geweest maar diende desondanks als een vooruitwijzing op het noodzakelijke offer op Golgotha. Een aanwijzing voor Gods afkeer vinden we bijvoorbeeld terug in Jesaja 1:10-14: “Hoort het woord des Heren, bestuurders van Sodom; neigt uw oor tot de onderwijzing van onze God, volk van Gomorra. Waartoe dient Mij de menigte uwer slachtoffers? zegt de Here; oververzadigd ben Ik van de brandoffers van rammen en het vet van mestkalveren, en aan het bloed van stieren, schapen en bokken heb Ik geen welgevallen. Wanneer gij komt om voor mijn aangezicht te verschijnen; wie heeft dit van u verlangd mijn voorhoven plat te treden? Gaat niet voort met huichelachtige offers te brengen; gruwelijk reukwerk is het Mij; nieuwe maan en sabbat, het bijeenroepen der samenkomsten. Ik verdraag het niet: onrecht met feestelijke vergadering. Uw nieuwemaansdagen en uw feesten haat Ik met heel mijn ziel, zij zijn Mij een last. Ik ben moede ze te dragen”. Hoewel hieruit naar voren komt dat de tweeslachtigheid van het volk Israël de oorzaak is van deze terechtwijzing, laat het ook zien dat Gods voorkeur uitsluitend uitgaat naar een rechtvaardige levenswandel en niet naar de talloze slachtpartijen.

De oudtestamentische offerdienst toch als voorbeeld te willen stellen voor het offer op Golgotha, alsof ook Jezus' dood voor de Vader een genoegdoening zou zijn, is daarom een verdraaiing van de feiten. Te stellen dat de offers in het Oude Testament in staat waren om vergeving van de zonden tot stand te brengen is een voorbij gaan aan de woorden van de Hebreeënschrijver als hij stelt in Hebreeën 10:4: “Want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen”. Daarom was Jezus' offer geen kopie van deze oudtestamentische offerdienst maar was de hele offerdienst daarentegen een inleiding tot het beslissende en definitieve offer op Golgotha. Wat ook Paulus bevestigt in Gal. 3:24: “De wet (met zijn offerdienst) is dus een tuchtmeester voor ons geweest tot(!) Christus, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden”. De rechtvaardiging komt niet tot stand door het doden van onschuldige dieren maar door geloof alleen. Het geloof in Jezus' offer op Golgotha.
De uitspraak in 1 Joh. 2:2 (“Christus is een verzoening voor onze zonden”) die aan het offermodel een fundament zou moeten geven is door de apostel bedoeld om in andere woorden aan te geven wat Jezus wilde zeggen met Zijn woorden: “Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij”. De weg is er, maar die weg zullen we wel moeten gaan! Zo is ook Jezus Christus alleen een verzoening voor onze zonden als wij Zijn offer willen aanvaarden als de enig mogelijke verzoening. Deze zelfde uitleg geldt ook voor de teksten uit Rom. 3:25 en Rom. 5:10-11, te weten:

In deze teksten is sprake van verzoening en zoenmiddel maar ook hier is de voorwaarde dat er slechts verzoening tot stand kan komen als beide partijen het met elkaar eens zijn geworden. En die partijen zijn aan de ene kant God de Vader die door middel van Jezus' offer een handreiking deed in onze richting en aan de andere kant wij, zondaren, die de uitgestoken hand zullen moeten grijpen voor het ontvangen van vergeving. Maarten Luther had destijds goed begrepen dat hiervoor het geloof in Jezus' offer de sleutel is die onze verzoening met God tot stand brengt.

Dus samengevat:

Het offermodel zoals we dat in de protestantse theologie tegenkomen doet de waarheid geweld aan en is dus niet bijbels.
 

Het voorbeeldmodel.

Bij het bestuderen van het voorbeeldmodel is de eerste indruk een goede. Maar ook al is het een bijbels gegeven dat Gods liefde, bewezen door Jezus' kruisdood, onze wederliefde opwekt, toch komt er iets onmisbaars in dit model niet echt naar voren en dat is het begrip berouw en de inkeer die daar het gevolg van is. De bewering dat onze wederliefde vergeving tot gevolg heeft is daarom de halve waarheid of op zijn minst onvolledig. Wat betreft Gods bewezen liefde: daarover heeft Paulus in Rom. 5:8 een duidelijke uitspraak gedaan als hij stelt: “God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is”. De bewezen liefde van Gods kant is een vaststaand feit. Wat onze wederliefde aangaat: als wij als zondaren tot besef komen dat we door onze daden vijanden van God zijn zal deze wederliefde onontkoombaar tot berouw leiden.
In Lucas 17:3 zegt Jezus: “Ziet toe op uzelf! Indien uw broeder zondigt, bestraf hem, en indien hij berouw heeft, vergeef hem”. Ook al zou Jezus duizend keer aan het kruis gestorven zijn, zonder berouw vind er geen vergeving en dus geen verzoening plaats!
In Handelingen 3:19 zegt Petrus in zijn toespraak: “Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren”.
En in Handelingen 26:20 zegt Paulus in zijn toespraak tot koning Agrippa: “maar ik heb eerst hun, die te Damascus waren, en te Jeruzalem en in het gehele Joodse land en de heidenen verkondigd, dat zij met berouw zich zouden bekeren tot God en werken doen, met hun berouw in overeenstemming”.
De gedachte achter het voorbeeldmodel is, naar het schijnt, een bedenksel van de Middeleeuwse theoloog Petrus Abelardus die af wilde van de nadruk op Christus' offer aan het kruis. Dit feit alleen al moet bij ons een belletje laten rinkelen. Geen enkele theoloog heeft overigens ooit iets zinnigs toe kunnen voegen aan het evangelie van Jezus Christus. Gebeurt dat ogenschijnlijk wel dan betreft het leringen van boze geesten. Dat bracht de apostel Paulus als volgt onder woorden in Gal. 1:8: “Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!” Als wij ons in de eerste plaats onder de leiding en onderwijzing van de Heilige Geest willen stellen is Hij onze leraar ter gerechtigheid (Joël 2:23) en zullen we ontdekken dat het evangelie volledig genoeg is. Wanneer men echter op eigen houtje (dus zonder de hulp en verlichting van de Heilige Geest) de bijbelse boodschap in allerlei modellen en leringen wil persen ontstaat uitsluitend religieuze wildgroei. En een vals evangelie! Het voorbeeldmodel is niet volledig en het doet daarom tekort aan Jezus' offer, want juist dát is beslist de kern waar het hele evangelie om draait.
Tot slot: bekering bestaat niet uit goede werken, als reactie op Gods liefde, maar uit de aanvaarding van de persoon Jezus Christus als Gods Zoon, uit het aanvaarden van en dus geloven in Zijn offer op Golgotha, uit berouw en uit de nieuwe levenswandel die daar het gevolg van is.
Al met al is dit voorbeeldmodel dus niet de volledige waarheid en om die reden niet bijbels.

Het losgeldmodel.

Komen we bij het losgeldmodel dan is het opvallend dat dit model in vroeger tijden een belangrijke plaats had in de kerk. Dat het, volgens de bronnen die ik erover heb geraadpleegd, in de hedendaagse theologie op de achtergrond is geraakt is niet zo verwonderlijk aangezien er in dit model ontegenzeggelijk rekening wordt gehouden met de machten van het kwaad waartegen een strijd is losgebrand. En deze strijd is in de traditionele kerken geen dagelijkse praktijk maar een verdrongen mysterie. Het pleit voor bepaalde stromingen binnen het Volle evangelie dat daar deze werkelijkheid weer is onderkend en in praktijk wordt gebracht. In zijn geheel genomen benadert het losgeldmodel, van de hierboven genoemde verzoeningsmodellen, het dichtst de bijbelse boodschap. Het is echter niet compleet. Om die reden wil ik op dit model verder ingaan en proberen om een zo volledig mogelijke uiteenzetting te geven.

Babylon.

Het is, zoals bij zoveel zaken die de bijbelse boodschap betreffen, opvallend dat er telkens weer misvattingen, onbegrip en eindeloze discussies ontstaan, doordat mensen keer op keer niet bereid zijn om de volle waarheid onder ogen te zien, omdat daar consequenties aan zijn verbonden. Anders gezegd: het feit dat het evangelie van Jezus een bepaalde inzet van ons vraagt en een toewijding aan de dingen van Gods Koninkrijk is voor velen een hap te groot, of zelfs meer dan één hap te groot. Om de kool en de geit te sparen worden er vervolgens theologische compromissen uitgevonden die van het evangelie een krachteloos verhaal maken. Voor theologen in hun eindeloze beschouwingen is het een middel om de tijd te doden maar voor de man/vrouw in de kerkbank is het slechts een stem uit het dodenrijk: er zit geen geestelijk leven meer in. Anders gezegd: verwarring, onzekerheid, misverstanden en onenigheid zijn niet het gevolg van het niet in de bijbel kunnen vinden wat men er in zoekt, maar van het niet willen aanvaarden wat er wel in te vinden is. Daarom: als men noch de waarheid, noch de consequenties ervan wil aanvaarden komen ze vanzelf in het geestelijke Babylon terecht en dáár zijn de geheimenissen van het Koninkrijk Gods niet te vinden!

 

Wat gebeurde er bij de zondeval?

Als we onze boekenkast zouden willen vullen met alle theologische verhandelingen die ooit over het evangelie zijn geschreven is de kans groot dat niet alleen die boekenkast maar ook het huis zelf te klein zou blijken te zijn. Als we na al die neergeschreven “wijsheden” het resultaat bekijken van 2000 jaar “christendom” dan moeten we vaststellen dat al deze theologische kennis van deze wereld geen betere wereld heeft kunnen maken.
Het is de huichelachtigheid van de mens die, sinds het ontstaan van de eerste gemeenten, van het evangelie een dode theologie heeft gemaakt. Om te kunnen begrijpen wat er tijdens Jezus' kruisdood op Golgotha gebeurde én waarom dit gebeurde moeten we eerst weten wat er mis is gegaan bij de zondeval en wat de werkelijke gevolgen hiervan waren.

Wie heeft het laatste woord?

De leugen van o.a. de alverzoening is, kort samengevat, de misleidende bewering dat het niet mogelijk is om Gods wil te weerstaan en dat God daarom zelf de hand heeft gehad in de zondeval. Alsof Hij het allemaal zelf zo geregisseerd zou hebben. De redenering dat Gods wil niet weerstaan kan worden is het uitgangspunt van een leer die Gods heiligheid “ter discussie stelt” en zowel goed als kwaad uit Hem laten voortkomen. Omdat men er anders niet omheen kan dat God toch maar een zielige verliezer is bij wie het allemaal (populair uitgedrukt) “behoorlijk uit de klauwen is gelopen”.
Maar.... in situaties waarin twee partijen tegenover elkaar staan is de partij die het laatste woord heeft de winnaar. In 1 Corinthe 1:25 schrijft Paulus: “Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen”. Wat Paulus hier schrijft is een belangrijk principe in het Koninkrijk Gods, want hoever Zijn schepselen ook afwijken van Zijn wil, het is uiteindelijk de Schepper zelf die aan het langste eind trekt en het laatste woord heeft. Ook al kan men tijdelijk dwarsliggen en een andere weg gaan dan de Schepper heeft gewild, de eeuwige God laat niet blijvend met Zich spotten en zal, nadat Hij Zijn verdraagzaamheid heeft getoond, voorgoed ingrijpen. In Jesaja 42:13-14 vinden we: “De Here trekt uit als een held; als een krijgsman doet Hij de strijdlust ontbranden; Hij heft de strijdkreet aan, ja schreeuwt die uit; Hij betoont Zich een held tegen zijn vijanden. Ik heb van oudsher gezwegen, Ik heb gezwegen en Mij ingehouden; nu zal Ik schreeuwen als een barende vrouw”. Wat Zijn vijanden ook ondernemen, Gods eeuwige wijsheid heeft altijd het laatste woord, waarna er met Zijn vijanden wordt afgerekend.
Ook wat er op Golgotha gebeurde was daar een onderdeel van. Daar vond een keerpunt in de wereldgeschiedenis plaats waar de satan niet op had gerekend. Golgotha werd het keerpunt in de strijd tussen twee koninkrijken, een strijd die al voor de val van de mens gaande was. Paulus heeft het over de smadelijke afgang van die satanische horden in 1 Corinthe 2:6-8 als hij schrijft: “Toch spreken wij wijsheid bij hen, die daarvoor rijp zijn, een wijsheid echter niet van deze eeuw, noch van de beheersers dezer eeuw, wier macht tenietgaat, maar wat wij spreken, als een geheimenis, is de verborgen wijsheid Gods, die God reeds van eeuwigheid voorbeschikt heeft tot onze heerlijkheid. En geen van de beheersers dezer eeuw heeft van haar geweten, want indien zij van haar geweten hadden, zouden zij de Here der heerlijkheid niet gekruisigd hebben”. Jezus, aan het kruis op Golgotha, was het zwakke van God dat sterker bleek te zijn dan de beheersers van deze wereld. En daar hadden ze toch echt niet op gerekend.

De satan in de hof van Eden.

Hoe was het mogelijk dat de mensenmoorder van den beginne toegang had tot de mens, daar in de hof van Eden? De satan had als dienende geest toegang tot deze schepping. Het zal duidelijk zijn dat daar voor de mens geen bedreiging van uitging. Daar kwam verandering in toen deze hooggeplaatste engel tegen zijn Schepper in opstand kwam en als vijand van God zijn eigen weg ging. Ooit verbleef hij in Gods tegenwoordigheid en hij is dan ook zeer goed op de hoogte van Gods almacht. Echter, behalve dat kende hij eveneens Gods heiligheid en Gods principes. In Psalm 89:33-35 lezen we over Gods principes bijvoorbeeld: “maar mijn goedertierenheid zal Ik hem niet onthouden, mijn trouw zal Ik niet verloochenen, mijn verbond zal Ik niet ontwijden, noch veranderen wat over mijn lippen gekomen is. Eenmaal heb Ik bij mijn heiligheid gezworen: Hoe zou Ik tegenover David liegen!” Deze zelfde waarheid wordt ook door Paulus aangehaald in 2 Timothéüs 2:13: “indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want Zichzelf verloochenen kan Hij niet”. Als God Zijn principes zou verloochenen zou Hij daarmee Zijn wezen verloochenen, wat betekent dat Hij in dat geval zou afwijken van Zijn eigen eeuwige principes.
Daarom kon de mensenmoorder zich toegang verschaffen tot het eerste mensenpaar. Hij had van zijn Schepper de macht, de autoriteit en het recht om zich als dienende geest in deze schepping te begeven. En dit kon door God niet teruggedraaid worden. Zoals de Prediker al zei in Prediker 3:14: “Ik heb ingezien, dat al wat God doet, voor eeuwig is; daaraan kan men niet toedoen en daarvan kan men niet afdoen; en God doet het, opdat men voor zijn aangezicht vreze”. Dat alles wat God doet, voor eeuwig is, daar was de satan goed van op de hoogte. Hij kon zich onbelemmerd in de nabijheid van de mens begeven omdat hij wist dat hij van Godswege het recht hiertoe had en God daar niet op terug kon komen om hem zodoende te beletten zijn kwalijke plan uit te voeren. Want dat hij ondertussen met heel andere bedoelingen was gekomen dan oorspronkelijk Gods bedoeling was moge nu wel duidelijk zijn. Toen bij de zondeval de mens door de zonde van zijn Schepper werd gescheiden en hij zich in plaats daarvan onderwierp aan diegene aan wie hij gehoorzaam was geworden verkreeg de satan de zeggenschap over deze wereld. Die macht was hem door de ongehoorzame mens in handen gegeven. En daarmee had hij het helemaal voor elkaar. Zoals hij ongehinderd in de hof van Eden kon doordringen dankzij de rechten die hij van Godswege had ontvangen, zo had hij zich nu ook met list en bedrog de positie van de mens toegeëigend. Dat kon door God niet teruggedraaid worden en daar was de ouwe slang volledig van op de hoogte.

Ditzelfde principe is er de oorzaak van dat er in deze wereld nog zoveel lijden kan plaatsvinden. Dat gebeurt dus niet door een wrede willekeur van Godswege maar als gevolg van de rechten die bij de zondeval in handen van de satan terechtkwamen en zolang de satan nog de overste van deze wereld is blijft de vloek van de zonde op deze wereld rusten. Iedere zondaar die zich door de satan laat gebruiken is hier eveneens schuldig aan. Deze machtspositie heeft de satan in de hof van Eden in handen gekregen, in de veronderstelling dat hij zijn Schepper een slag voor was geweest.

Deze machtswisseling is de grote tragedie rond de boom der kennis van goed en kwaad. Door de zonde verwisselde de mens het Koninkrijk Gods voor het koninkrijk der duisternis, het rijk van de dood. Alles wat dood is, is dood doordat het van God is gescheiden, dus een ieder die van deze bron van het leven wordt gescheiden, is dood. Buiten de Schepper van het leven is er geen leven mogelijk. In Romeinen 6:23 lezen we hierover: “Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood (het dodenrijk), maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here (in het Koninkrijk Gods)”.

 

De weg terug.

De situatie is nu dat de leugenaar van de beginne door list en bedrog de positie van de mens in deze wereld heeft overgenomen en hier vervolgens zijn eigen koninkrijk heeft gevestigd. Dat de mens door de leugen ten val was gekomen had als enige oorzaak dat er verleiding tot ongehoorzaamheid aan Gods verbod had plaatsgevonden. Dat was op dat moment voor de satan de enige mogelijkheid om de mens aan zich te kunnen onderwerpen. Hij had van Godswege niet de macht gekregen om, als dienende geest, de mens te overheersen, zodat de enige kans om zijn doel te bereiken was: verleiding tot ongehoorzaamheid. Daar had de mens wel degelijk “nee!” op kunnen zeggen. Nadat het toch fout ging was Gods reactie op dit falen: “Omdat gij naar uw vrouw hebt geluisterd en van de boom gegeten, waarvan Ik u geboden had: Gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem om uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft” (Genesis 3:17).
Er zijn zekere lieden die vasthouden aan de leer dat de aarde al vóór Adam door de vloek getroffen was, waardoor het vanzelfsprekend zou zijn geweest dat de mens in de fout zou gaan. Uit de zojuist genoemde tekst uit Genesis 3 blijkt echter dat pas na de ongehoorzaamheid van de mens de vloek van de zonde zijn intrede deed in deze wereld. En niet daarvoor. Door te verkondigen dat het vanzelfsprekend was dat de mens zou zondigen maakt men de Schepper tot een leugenaar die moedwillig de mens overleverde aan de (on)genade van de mensenmoorder van de beginne. Daarmee wordt de Schepper mede verantwoordelijk gemaakt voor wat er fout ging. In 1 Johannes 1:5 lezen we echter: “En dit is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben en u verkondigen: God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis”. Als er in Hem geen duisternis is en uit Hem geen duisternis, dus geen zonde, voortkomt is het een grove leugen om te verkondigen dat God zelf ook in het complot zat door het allemaal van tevoren zo te regelen dat de mens wel zondigen moest, omdat er toch niet aan viel te ontkomen. Wie door zoiets te beweren God verdacht maakt leeft zelf in de duisternis!
En het is juist deze duisternis die door Jezus' komst naar deze wereld werd verdreven. Tenminste, daar werd door Jezus een begin mee gemaakt. Zijn discipelen kregen de opdracht om daarmee verder te gaan.

Twee koninkrijken.

Toen Jezus tijdens Zijn terechtstelling voor Pontius Pilatus stond stelde deze aan Jezus de vraag: “Uw volk en de overpriesters hebben U aan mij overgeleverd; wat hebt Gij gedaan?” Jezus antwoordde daarop: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld; indien mijn Koninkrijk van deze wereld geweest was, zouden mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de Joden zou worden overgeleverd; nu echter is mijn Koninkrijk niet van hier” (Johannes 18:36). Het koninkrijk dat wel van deze wereld was, was het koninkrijk der duisternis, het koninkrijk van de overste van deze wereld. In Lucas 4:5-6 lezen we hoe de satan zelf hiervan getuigt: “En hij voerde Hem op een hoogte en toonde Hem al de koninkrijken der wereld in een ogenblik tijds. En de duivel zeide tot Hem: U zal ik al deze macht geven en hun heerlijkheid, want zij is mij overgegeven, en ik geef haar wie ik wil”. Let op de woorden: “zij is mij overgegeven”. Door wie, waar en wanneer was hem dit alles overgegeven? Dat gebeurde door de mens, in de hof van Eden en bij de eerste zonde. Zoals te verwachten was is deze uitspraak van de vader der leugen niet de volle waarheid want feitelijk had hij met list en bedrog deze macht van de mens geroofd.

In deze situatie begon pas verandering te komen toen Johannes de Doper zijn bediening begon en riep: “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen (Matthéüs 3:2). Het was er nog niet maar het zou niet lang daarna door Jezus op deze wereld gevestigd worden. Zodat tegenover het koninkrijk der duisternis het Koninkrijk van het Licht zou komen te staan. Johannes de Doper kondigde hier aan wat de profeet Jesaja al profeteerde: “Het volk dat in donkerheid wandelt, ziet een groot licht; over hen die wonen in een land van diepe duisternis, straalt een licht” (Jesaja 9:2). De bijbel laat er geen twijfel over bestaan wie er met dat Licht werd bedoeld, zoals bijvoorbeeld in Johannes 8:12: “Wederom dan sprak Jezus tot hen en zeide: Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben”.
Jezus daalde af naar het in duisternis gehulde domein van de overste van deze wereld om in deze uitzichtloze toestand een ommekeer te brengen. Hij was het Licht waar Jesaja van sprak. Vervolgens profeteert Jesaja in Jesaja 9:7: “Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn Koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de Here der heerscharen zal dit doen”.
Dat waar Johannes de Doper al aan was begonnen, werd door Jezus voortgezet, namelijk het aankondigen van het komende Koninkrijk Gods. In Matthéüs 13:35 wordt een profetie uit het Oude Testament aangehaald waarin dit werd voorspeld: “opdat vervuld zou worden het woord, gesproken door de profeet, toen hij zeide: Ik zal mijn mond opendoen met gelijkenissen, Ik zal verkondigen wat sinds de grondlegging der wereld verborgen gebleven is”.

Dat dit allemaal niet zonder slag of stoot tot stand zou komen lag voor de hand. In Matthéüs 11:12 zegt Jezus: “Sinds de dagen van Johannes de Doper tot nu toe breekt het Koninkrijk der hemelen zich baan met geweld en geweldenaars grijpen ernaar”. Het is dus geweld tegen geweld: het Koninkrijk van het Licht tegenover het koninkrijk der duisternis. In deze strijd geeft Jezus ons enig inzicht als Hij zegt in Lucas 11:20: “Maar indien Ik door de vinger Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen”. De boze geesten werden door Hem met kracht uit hun schuilplaatsen verdreven waardoor zij in hun eigen territorium werden bedreigd. Dat zij dit niet konden waarderen lieten zij dan ook keer op keer blijken, getuige de vele aanvallen die Jezus kreeg te verduren door toedoen van de Joodse leiders, de schriftgeleerden en de Farizeeën. Deze vijanden van het evangelie lieten zich gebruiken door de boze geesten die Jezus onder vuur namen.
Terecht zei Jezus daarom tegen hen: “Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen. Die was een mensenmoorder van den beginne en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij naar zijn aard, want hij is een leugenaar en de vader der leugen” (Johannes 8:44).
Let wel: het Koninkrijk Gods was tot dan toe wel nabijgekomen maar het was nog niet gevestigd op deze wereld. In het Onze Vader, dat aan de discipelen werd geleerd vóór de kruisiging en opstanding van Jezus, vinden we daarom de bede: “Uw Koninkrijk kome”, of zoals het in de grondtekst staat: “Het Koninkrijk van U moet komen”. Dit was ten tijde dat de discipelen dit gebed leerden nog toekomstverwachting terwijl sinds Jezus' kruisdood op Golgotha het Koninkrijk Gods op aarde is gevestigd. Jezus was overigens zelf de eerste inwoner van dit Koninkrijk.
In zowel het evangelie van Marcus als dat van Lucas wordt melding gemaakt van ene Jozef van Arimathéa die na Jezus' sterven aan Pilatus vroeg het lichaam van Jezus te mogen begraven. In Marcus 15:43 zien we staan: “Jozef van Arimathéa, een aanzienlijk lid van de Raad, die ook zelf het Koninkrijk Gods verwachtte; en hij waagde het naar Pilatus te gaan en het lichaam van Jezus te vragen”. Deze Jozef van Arimathéa verwachtte het komende Koninkrijk Gods op deze wereld dat echter tot aan Golgotha nog toekomstverwachting was.

 

De indringer.

Het was voor de satan bepaald geen verrassing dat de Zoon van God een menselijke gestalte had aangenomen en langs deze weg zijn koninkrijk was binnengedrongen. In Genesis 3:15 wordt meteen na de zondeval door Jahweh het oordeel over de satan uitgesproken. We zien daar iets staan waar we maar al te makkelijk overheen lezen. Er staat: “En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen”. Wat de satan hier kreeg te horen was feitelijk zijn doodvonnis. En daar zal hij behoorlijk nijdig om zijn geweest. We weten niet of dit alle informatie is geweest die de satan daar kreeg of dat deze beknopte beschrijving van de zondeval en de gevolgen ervan alleen de grote lijnen weergeeft.
In de genoemde tekst wordt gesproken over “zaad”. Met dit zaad werd mensenzaad bedoeld zodat het zonneklaar was dat Jahweh hier over menselijke nakomelingen sprak. De satan wist echter dat hij zojuist de macht over deze schepping via het eerste mensenpaar in handen had gekregen en dat Jahweh hem deze macht niet meer zomaar zou kunnen ontnemen. Dan zou Jahweh tegen Zijn eigen principes in gehandeld moeten hebben. En van Zijn principes wijkt Hij nooit af. Want, zoals hierboven al aan de orde is geweest, de satan had van zijn Schepper het recht gekregen om zich als dienende geest in deze schepping te begeven. En dit kon door Jahweh niet teruggedraaid worden. Dat werd ook door de al aangehaalde Prediker gesteld in Prediker 3:14: “Ik heb ingezien, dat al wat God doet voor eeuwig is; daaraan kan men niet toedoen en daarvan kan men niet afdoen; en God doet het, opdat men voor zijn aangezicht vreze”. In het voorgaande is dit ook al met een paar andere bijbelteksten aangeduid, te weten:

De mens was door de vloek van de zonde in het machtsbereik van de satan gekomen en de satan wist dat de in zonde gevallen mens uit zichzelf nooit en te nimmer in staat zou zijn om die claim en die vloek weer te verbreken. Het koninkrijk van de satan had zich namelijk door de zondeval op aarde kunnen vestigen en dit koninkrijk zou uitsluitend verdreven kunnen worden door een ander koninkrijk. Dat andere koninkrijk is het Koninkrijk Gods. Het Koninkrijk Gods kon echter alleen door Jahweh zelf op aarde gevestigd worden.

Toch sprak Jahweh in Genesis 3:15 over mensenzaad, dus over nakomelingen van het eerste mensenpaar. De enig overgebleven mogelijkheid om het Koninkrijk Gods binnen het domein van de satan te vestigen was daarom dat Jahweh zelf in een menselijk lichaam zou komen. Want... doordat door toedoen van de mens Adam (en Eva uiteraard!!) de zonde in de wereld was gekomen, was de enige weg die de Schepper kon gaan om die zondevloek op een rechtmatige wijze weer te kunnen verbreken, deze vloek ook door een mens (= de tweede Adam, Jezus Christus) weer te verbreken. Door Zijn menswording, Zijn dood en opstanding opende Jezus (= Jahweh) voor ons de weg naar de Vader en werd het mogelijk om het aangezegde vonnis uiteindelijk aan de satan te voltrekken. Het zat er dus dik in dat de satan in allerijl zijn tegenmaatregelen zou gaan nemen om zodoende deze indringer goed voorbereid te kunnen ontvangen. De aan boze geesten onderworpen mensheid heeft zodoende diverse religies voortgebracht waarin de een of andere “messias” als een satanische kopie van de enige Messias een “verlossersrol” moest vervullen.

Een hopeloze zaak?

Niet alleen Zijn komst maar ook de manier waarop Jezus Zijn leven op aarde zou beëindigen was bij de satan al lang bekend, al was het alleen maar vanwege de diverse keren dat Jezus dit aan Zijn discipelen probeerde duidelijk te maken. Bovendien waren lang daarvoor de vele profetieën van de oude profeten die de komst van de Messias aankondigden ook de satan ter ore gekomen. De logica van Jezus' dood ging dwars tegen alles in wat een redelijk denkend mens aannemelijk acht. Vandaar dat de discipelen de noodzaak er niet van konden inzien. Het ging tegen alles in wat zij tot dan toe van Jezus hadden gezien en gehoord. In Lucas 18:31-34 lezen we hierover: “Hij nam de twaalven terzijde en sprak tot hen: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en al wat door de profeten geschreven is, zal aan de Zoon des mensen volbracht worden. Want Hij zal overgeleverd worden aan de heidenen en bespot en gesmaad en bespuwd worden, en zij zullen Hem geselen en doden, en ten derden dage zal Hij opstaan. En zij begrepen niets van deze dingen en dit woord bleef hun duister en zij wisten niet, waarvan gesproken werd”.
Het zal daarom geen verbazing wekken dat ook de overste van deze wereld dezelfde misrekening maakte en er vast van overtuigd was dat het allemaal al bij voorbaat een hopeloze zaak was, waarvan de uitkomst allang vaststond. Het was hem er dan ook alles aan gelegen om met zijn Schepper af te kunnen rekenen. Uiteindelijk kregen satan's handlangers, de tot razernij gedreven Joodse leiders, het voor elkaar om Jezus door de Romeinen ter dood te laten veroordelen.
Jezus nam vrijwillig dit lijden op Zich. In Johannes 10:17-18 zegt Hij hierover: “Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen. Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen; dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen”. Wat Jezus deed, of beter gezegd, met Zich liet doen was Zijn eigen keuze. Daarom zei Hij: “Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg”. Dat het Zijn vrijwillige keuze was om deze lijdensweg te gaan maakte het voor Hem alleen maar moeilijker waardoor het een voortdurende worsteling bleef om op de ingeslagen weg door te blijven gaan. Zijn discipelen liet Hij weten: “Ik moet gedoopt worden met een doop, en hoe beklemt het Mij, totdat het volbracht is” (Lucas 12:50). De ongetwijfeld zwaarste worsteling doorstond Hij in Gethsémane, vlak voor Zijn gevangenneming (Matthéüs 26:36-46).

 

Een betaling.

Om de sinds de zondeval ontstane situatie terug te kunnen draaien was een nieuwe overeenkomst noodzakelijk. In Johannes 14:30-31 zegt Jezus tegen Zijn discipelen: “Niet veel zal Ik meer met u spreken, want de overste der wereld komt en heeft aan Mij niets, maar de wereld moet weten, dat Ik de Vader liefheb en zo doe, als Mij de Vader geboden heeft”. Wat dacht de overste van deze wereld te kunnen vinden bij Jezus? We moeten ons in de eerste plaats realiseren dat de satan nooit iets zal ondernemen waar hij geen voordeel uit zal kunnen behalen. Als we van Gods liefde lezen in 1 Cor. 13:5 dat zij zichzelf niet zoekt betekent dit dat als God liefde is, ditzelfde ook voor Hem opgaat. Dit is de grondwet van het Koninkrijk Gods. De grondwet van het rijk van de satan is (het laat zich raden) daarvan het tegenovergestelde. Iedere vijand van God zoekt altijd zichzelf en is altijd uit op eigen voordeel.
Dus als Jezus over de overste van deze wereld zegt in Johannes 14:30-31 dat die er aan zit te komen, dan komt deze uitsluitend en alleen maar omdat hij er beter van denkt te worden. En waarvoor kwam hij? Als Paulus schrijft in 1 Tim. 2:5-6: “Want er is een God en ook een middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die Zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen; en daarvan wordt getuigd te juister tijd”, dan maakt Paulus hiermee duidelijk dat er op Golgotha sprake was van een betaling. En dit was een betaling waar de satan maar al te graag op afkwam.

Gods laatste antwoord.

Wat was de winst die de overste van deze wereld dacht te kunnen behalen op Golgotha? De val van de satan werd ooit ingeluid door de haat en ongehoorzaamheid van de satan tegenover de Schepper. Het is zijn Schepper waar zijn haat als eerste op is gericht. In Johannes 1:1-14 vinden we de beschrijving door de apostel Johannes van het vleesgeworden woord, Jezus Christus, door Wie deze wereld tot stand is gekomen. In vers 3 wordt dit zo omschreven: “Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is”. Het hoogste ideaal van de satan is altijd geweest: zijn Schepper aan zichzelf te kunnen onderwerpen. Om zich daardoor boven zijn Schepper te kunnen verheffen. In Jesaja 14:12-14 wordt in een spotlied op de koning van Babel zijn ondergang beschreven en dit is een treffende beschrijving van het lot van de satan, de overweldiger der volken.
We lezen daar: “Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des dageraads; hoe zijt gij ter aarde geveld, overweldiger der volken! En gij overlegdet nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden; ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen”.
Op Golgotha kreeg de satan de kans om dit doel te bereiken want daar kwam uitgerekend zijn Schepper aan een martelwerktuig te hangen. Dat alles vond plaats onder, voor Jezus, miserabele omstandigheden met nog niet de geringste schijn van kans voor Jezus om daar ongeschonden en zondeloos doorheen te komen. Het was voor alle demonen in de hel een uitgemaakte zaak: als ze het voor elkaar konden krijgen dat Jezus zou bezwijken voor de zonde zou ook de laatste Adam, Jezus Christus, in de macht van de satan komen.
Hierbij komt nog dat het voor de Vader de enige kans was om de macht van de overste van deze wereld te verbreken. Anders gezegd: Jezus Christus was het eerste, het enige en het laatste antwoord van de Vader op de machtsovername van de satan in de hof van Eden.
De mogelijkheid dat het allemaal ook fout had kunnen gaan doordat Jezus onder de helse beproeving zou zijn bezweken en zou hebben toegegeven aan de verleiding om voortijdig een eind aan deze lijdensweg te maken was echter voortdurend aanwezig. Hij zou daarmee ongehoorzaam zijn geweest aan het plan van zijn Vader. In dat geval zou Hij ook zelf in de macht van de satan zijn gekomen. Tegen Zijn discipelen echter zei Jezus vlak voor Zijn gevangenneming: “Of meent gij, dat Ik mijn Vader niet kan aanroepen en Hij zal Mij terstond meer dan twaalf legioenen engelen terzijde stellen? Hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, die zeggen, dat het aldus moet geschieden?” (Matthéüs 26:53-54). Dat Jezus onder deze omstandigheden voor de verleiding tot ongehoorzaamheid zou kunnen bezwijken besefte de overste van deze wereld maar al te goed. Om die reden dacht hij alle kans van slagen te hebben.

Golgotha onder vuur.

En dan nu de ontknoping. Er zijn overigens tot op de dag van heden talloze pogingen gedaan door massa's theologen, godloochenaars in allerlei soorten en maten, wetenschappers en diverse andere vijanden van God om Jezus' kruisdood van zijn betekenis te beroven. Om Jezus' kruisdood op Golgotha af te doen als een zielige vertoning waar deze wereld toch waarachtig niet op zit te wachten. Daarmee doen zij Jezus af als een hopeloos achterhaald fantasieverhaal van de eerste apostelen. Er is echter één die, ook al heeft hij het achter een enorme berg leugens en maskers weggemoffeld, griezelig goed beseft dat Jezus' kruisdood op Golgotha wel degelijk het begin van zijn ondergang is geworden. En dat is niemand minder dan de overste van deze wereld zelf.
Hierboven is al gesteld dat God niet van Zijn principes afwijkt en ook geen eenmaal genomen besluiten terugdraait. Jacobus 1:17 zegt hierover: “Iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer”. Op die onveranderlijkheid van God had de overste van deze wereld gerekend en gewapend met die kennis durfde hij het aan om de mens in de hof van Eden ten val te brengen. En daarin had hij raak geschoten. Maar op Golgotha schoot hij mis. Grandioos mis.

 

Alles of niets.

Uit alles wat de bijbel ons laat weten over de gebeurtenissen rond de kruisiging komt het beeld naar voren van een bovennatuurlijke gebeurtenis. Hiervan was Pontius Pilatus al overtuigd geraakt en op het moment van Jezus' overlijden moest ook zijn hoofdman, die voor de terechtstelling verantwoordelijk was, toegeven dat zojuist een godenzoon de Geest had gegeven. Marcus 15:39 beschrijft dit als volgt: “Toen de hoofdman, die tegenover Hem stond, zag, dat Hij zo de geest gegeven had, zeide hij: Waarlijk, deze mens was een Zoon Gods”. Vanaf het zesde uur tot het negende uur, zo lezen we in drie van de vier evangeliën, kwam er duisternis over het hele land. Dat dit niet toevallig gebeurde, laat zich raden. Zoals David het in Psalm 22:12-21 beschreef, bevond Jezus Zich in het middelpunt van de legioenen die door de overste van deze wereld waren opgetrommeld, om met zijn Schepper af te kunnen rekenen. Zou hem dit gelukt zijn dan had de satan definitief de macht over deze wereld in handen gekregen zonder dat daar van Gods kant nog iets aan gedaan had kunnen worden. Want zoals in het voorgaande al is gesteld: Jezus Christus was Gods enige antwoord op de machtsovername van de satan. Dat besefte Jezus maar al te goed toen Hij kort voor Zijn gevangenneming in de hof van Gethsémane doodsangsten uitstond. Deze verantwoordelijkheid drukte als een ondraaglijk zware last op Zijn schouders, wat Hem in Matthéüs 26:38 tegen Zijn discipelen deed zeggen: “Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe; blijft hier en waakt met Mij”.
Jezus had een opdracht te vervullen die ingrijpende gevolgen zou hebben. Ook voor Hemzelf waren de gevolgen ingrijpend én aangrijpend. Wat bijvoorbeeld wordt beschreven in Hebr. 5:7-8: “Tijdens zijn dagen in het vlees heeft Hij gebeden en smekingen onder sterk geroep en tranen geofferd aan Hem, die Hem uit de dood kon redden, en Hij is verhoord uit zijn angst, en zo heeft Hij, hoewel Hij de Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden”. Er is hier sprake van de gehoorzaamheid die Jezus moest leren. Hoewel dit de schijn wekt dat Jezus de gehoorzaamheid moest aanleren is dit niet de realiteit. Er wordt van Jezus getuigd in Hebr. 4:15: “Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelijke wijze [als wij] is verzocht geweest, doch zonder te zondigen”. Als Jezus niet gezondigd heeft is Hij ook nooit ongehoorzaam geweest aan het plan van de Vader. Jezus wist dus wat het is om gehoorzaam te zijn en wie gehoorzaam is hoeft geen gehoorzaamheid aan te leren. Dat gaat alleen op voor de ongehoorzamen. Maar ook al was Jezus gehoorzaam, Hij moest het desondanks wel bewijzen. Er moest voor het oog van de satan en zijn rijk bewezen worden dat Jezus gehoorzaam bleef aan het plan van de Vader. Die gehoorzaamheid leidde tot Zijn kruisdood. Hij werd door de Vader prijsgegeven aan de helse machten uit satan's rijk en door Zijn gehoorzaamheid tot de dood verkreeg Hij alle macht in hemel en op aarde (Matth. 28:18).

De strijd op Golgotha was voor beide partijen een strijd van alles of niets. Om zijn doel te bereiken gooide de overste van deze wereld al zijn beschikbare wapens in de strijd met als gevolg dat door de enorme concentratie van legioenen demonen er ook in de natuurlijke wereld ongewone verschijnselen plaatsvonden. Dit bovennatuurlijke gebeuren veroorzaakte de dichte duisternis die in drie van de vier evangeliën wordt genoemd.

De machtswisseling.

Vervolgens vindt er op het moment van Jezus' sterven een aardbeving plaats. Dit zou gezien kunnen worden als een mogelijk eerste reactie van de satan en zijn legioenen die hun prooi uit hun klauwen zagen glippen. Het ligt, met het voorgaande in gedachten, voor de hand dat de overste van deze wereld op dat moment heeft geweten dat hij verkeerd had gegokt. Dat zal ongetwijfeld een onvoorstelbare razernij bij hem teweeggebracht hebben. Zoals hij in de hof van Eden wist dat zijn misbruik van Gods principes in zijn voordeel had gewerkt, zo besefte hij dat diezelfde principes zich nu tegen hem gekeerd hadden. In de rechtstreekse confrontatie met zijn Schepper had hij gefaald in zijn opzet en was hij de zwakkere gebleken. Waar hij slaagde in zijn list bij de eerste Adam, ging hij jammerlijk ten onder bij zijn geweld tegen de tweede Adam, Jezus Christus. Hierin zien we het verschil met de situatie in de hof van Eden, waar de satan nog geen geweld tegen de mens kon gebruiken omdat hij er de macht niet toe had, om welke reden hij daar nog zijn toevlucht nam tot verleiding. Op Golgotha was de situatie totaal anders en kon hij als overste van deze wereld met gruwelijk veel geweld tekeergaan.
Toen Jezus de Geest gaf en daardoor getrouw was tot in de dood, had hij getoond dat hij de sterkere was, dat Zijn gehoorzaamheid aan de Vader had gezegevierd over de wetteloosheid van de satan en zijn legioenen. Zoals de eerste Adam zich door ongehoorzaamheid aan Gods bevel had onderworpen aan de satan, zo onderwierp de tweede Adam op Zijn beurt de satan aan Zijn gezag. In 1 Corinthe 15:22 zien we staan: “Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus (de laatste Adam) allen levend gemaakt worden”. En even verder schrijft Paulus in vers 45: “Aldus staat er ook geschreven: de eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levendmakende geest”. In Romeinen 5:14 heeft Paulus het weer over de laatste Adam als hij schrijft: “Toch heeft de dood als koning geheerst van Adam tot Mozes, ook over hen, die niet gezondigd hadden op een gelijke wijze als Adam overtrad, die een beeld is van de komende (Adam)”. En vervolgens vinden we in Romeinen 5:17-19: “Want, indien door de overtreding van de ene (Adam) de dood als koning is gaan heersen door die ene (Adam), veel meer zullen zij, die de overvloed van genade en van de gave der gerechtigheid ontvangen, leven en als koningen heersen door de ene, Jezus Christus. Derhalve, gelijk het door een daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het ook door een daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven. Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van een mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van een zeer velen rechtvaardigen worden”. Het is dus de gehoorzaamheid van de tweede Adam die staat tegenover de ongehoorzaamheid van de eerste Adam! De laatste Adam nam de macht van de satan terug die de satan door toedoen van de eerste Adam in handen had gekregen. Het moment van Jezus' sterven is hiervoor het beslissende moment geweest.

 

Het beslissende moment.

Het liep dus fout voor de overste van deze wereld. In zijn blinde razernij en haat tegen zijn Schepper heeft hij nooit en te nimmer doorgehad hoe ver hij was afgedwaald van de wijsheid van God. De wijsheid die alles wat mensen en engelen kunnen voortbrengen te boven gaat en altijd het laatste woord heeft. Paulus schrijft hierover, zoals hierboven al is genoemd, in zijn brief aan de gemeente van Corinthe: “Toch spreken wij wijsheid bij hen, die daarvoor rijp zijn, een wijsheid echter niet van deze eeuw, noch van de beheersers dezer eeuw, wier macht tenietgaat, maar wat wij spreken, als een geheimenis, is de verborgen wijsheid Gods, die God reeds van eeuwigheid voorbeschikt heeft tot onze heerlijkheid. En geen van de beheersers dezer eeuw heeft van haar geweten, want indien zij van haar geweten hadden, zouden zij de Here der heerlijkheid niet gekruisigd hebben” (1 Cor. 2:6-8).
Op Golgotha bleek uit te komen wat Paulus bedoelde te zeggen met de woorden: “Want het dwaze van God is wijzer dan (de wijsheid van) de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen (1 Cor. 1:25). Jezus was, in Zijn schijnbaar hopeloze situatie aan het kruis, het dwaze van God en het zwakke van God dat desondanks, tegen alle logica en “wijsheid” van deze wereld in, wijzer en sterker bleek te zijn dan het koninkrijk van de mensenmoordenaar van de beginne.

Waarom was het moment van Jezus' sterven het beslissende moment? In Rom. 8:3-4 schrijft Paulus: “Want wat de wet niet vermocht, omdat zij zwak was door het vlees; God heeft, door zijn eigen Zoon te zenden in een vlees, aan dat der zonde gelijk, en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees”. Paulus legt hier de nadruk op het feit dat Jezus in een lichaam gelijk aan dat van de eerste Adam de zonde en daarmee de overste van deze wereld heeft veroordeeld. De eerste Adam zondigde als mens en de tweede Adam hing in een lichaam aan dat van de eerste Adam gelijk aan het kruis, zij waren beiden mens. En waar de satan slaagde om de eerste Adam aan zich te onderwerpen daar faalde hij bij de tweede Adam. Deze overwinning van Jezus was alleen mogelijk doordat Hij Zich bevond in een lichaam aan dat der zonde gelijk (dus sterfelijk) en doordat Hij bewees dat Hij desondanks in staat was om de helse aanvallen van de satan en zijn legioenen te trotseren. Hierdoor werden de rollen omgedraaid en raakte de satan zijn tot dan toe onaantastbare positie kwijt. Op het beslissende moment van Jezus' sterven waren de kansen van de satan om Jezus tot overgave te dwingen voorgoed verleden tijd. En zo werd werkelijkheid wat Paulus schreef in Colossenzen 2:15: “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd”. Het moment waarop dit gebeurde vinden we in Hebreeën 2:14: “Daar nu de kinderen (= de mensen) aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen, opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen”. Hier lezen we dat Jezus door Zijn dood, door Zijn sterven, op het moment dat de strijd gestreden was, de satan had onttroond. Toen Jezus vlak voor Zijn sterven uitriep: “Het is volbracht” was de strijd gestreden en was Hij de overwinnaar die de machten en overheden van de hel had weerstaan.
In Johannes 12:24 zegt Jezus: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zichzelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort”. Jezus was de eerste graankorrel die stierf en daardoor kon Hij veel vrucht dragen.

Er is wel eens gesuggereerd dat na Zijn sterven de Geest van Jezus naar het dodenrijk werd afgevoerd. Maar een overwinnaar voert men nooit af. Dat gebeurt alleen met verliezers.
Waar bevond Jezus Zich tussen Zijn sterven en Zijn opstanding? Uit de eerste brief van Petrus weten we dat Hij actief bezig was: “Want ook Christus is eenmaal om de zonden gestorven als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij u tot God zou brengen: Hij, die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest, in welke Hij ook heengegaan is en gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis, die eertijds ongehoorzaam geweest waren, toen de lankmoedigheid Gods bleef afwachten, in de dagen van Noach, terwijl de ark in gereedheid werd gebracht, waarin weinigen, dat is acht zielen, door het water heen gered werden” (1 Petrus 3:18-20). Of deze geesten aan wie Jezus heeft gepredikt de geesten waren van demonen of de geesten van verloren zondaren of beide doet in dit verband weinig ter zake. Het is in ieder geval wel aannemelijk dat Jezus Zijn overwinning heeft verkondigd aan al die demonen die, samen met de mensen die zij destijds in hun greep hadden, in de afgrond (het dodenrijk) werden geworpen tijdens de massale sterfte van de zondvloed. Hoe massaal was die sterfte? Men heeft eens uitgerekend dat het om minstens 10 miljard mensen ging!! Een deel van satan's legioenen werd daarmee opgeruimd doordat ze niet meer actief deel konden nemen aan de terreur van de satan. Van de satan zelf zouden ze het nieuws van Jezus' overwinning waarschijnlijk nooit gehoord hebben, hij is een slechte verliezer die zijn nederlaag nooit vrijwillig zal toegeven.

De overste van deze wereld werd van zijn troon gestoten. Dit was hét keerpunt in de wereldgeschiedenis. Toen Jezus stierf was de weg vrij gekomen om een nieuw Koninkrijk op aarde te vestigen. Door Zijn overwinning op Golgotha ontving Jezus van de Vader de macht om dat Koninkrijk te vestigen. Jezus was zelf de eerste inwoner van dit Koninkrijk. Zijn hele leven en sterven wordt door Paulus samengevat in Filippenzen 2:6-9 waar we lezen: “....die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken”.
We zien hier dat aan Jezus de naam boven alle naam geschonken werd. Om die reden kon Hij na Zijn opstanding tegen Zijn discipelen getuigen in Matthéüs 28:18: “Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde”.

 

Het voorhangsel in de tempel.

De volgende opmerkelijke gebeurtenis, die in drie van de vier evangeliën wordt genoemd, is het scheuren van het voorhangsel in de tempel op het moment van Jezus' sterven. Dit voorhangsel had tot op dat ogenblik een scheiding gevormd tussen het heilige en het heilige der heiligen in de tempel en dit heilige der heiligen symboliseerde tot dan toe de ontoegankelijkheid van God. Het is uitgesloten dat het openscheuren van dit voorhangsel zomaar vanzelf had kunnen gebeuren. En dan ook nog uitgerekend op het moment van Jezus' sterven. Deze samenloop van omstandigheden bewijst dat het voorhangsel in de tempel niet van boven naar beneden scheurde door puur toeval maar doordat God zelf een punt zette achter de bedeling van de schaduwen. Dit betekende het definitieve einde van de oudtestamentische offerdienst. Omdat de werkelijkheid was gekomen en die werkelijkheid is Jezus Christus. Dit wordt door Paulus onder woorden gebracht in de hierboven al aangehaalde tekst uit Colossenzen 2:16-17: “Laat dan niemand u blijven oordelen inzake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, dingen, die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is”. Het scheuren van het voorhangsel was daarom een definitieve afsluiting van alles dat naar het offer van Jezus Christus vooruit had gewezen. Aan alle oudtestamentische wetten en de daarbij behorende offerdienst was door Jezus' offer volledig voldaan. Daar hoeft niets meer aan toegevoegd te worden. Dus ook niet de “goede werken” waarmee de rooms katholieken de hemel denken te kunnen verdienen!!
In Hebreeën 10:5-7 wordt een gedeelte uit Psalm 40 (een Psalm van David) aangehaald waar staat: “Daarom zegt Hij (Jezus) bij zijn komst in de wereld: Slachtoffer en offergave hebt Gij (de Vader) niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid; in brandoffers en zondoffers hebt Gij geen welbehagen gehad. Toen zeide Ik: zie, hier ben Ik, in de boekrol staat van Mij geschreven om uw wil, o God, te doen”. Jezus kwam naar deze wereld om in een lichaam, aan het onze gelijk, de wil van de Vader te doen en daarom was Hij gehoorzaam tot de dood aan het kruis. Aan al die talloze dierenoffers had de Vader geen behoefte omdat die slechts dienden om vooruit te wijzen naar Jezus' offer van gehoorzaamheid op Golgotha.
De apostel Johannes brengt dit onder woorden als hij schrijft: “Want de (tijdelijke) wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen” (Joh. 1:17). En in Galaten 3:24 schrijft Paulus: “De wet is dus een tuchtmeester voor ons geweest tot Christus, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden”. De wet wordt hier door Paulus een tuchtmeester genoemd. En een tuchtmeester heeft als doel de getuchtigde op het rechte pad te brengen en te houden. Paulus maakt hier duidelijk dat de wet een tuchtmeester was totdat Christus kwam, wat betekent dat de periode van de wet als tuchtmeester met Christus' komst was afgesloten. En met Christus' komst wordt in het bijzonder bedoeld Zijn beslissende overwinning op Golgotha, waarna Hij kon zeggen tegen Zijn discipelen: “Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde”.
Met het scheuren van het voorhangsel werd dus de komst van een nieuw Koninkrijk ingeluid. Dit kunnen we terugvinden in de woorden van Paulus als hij zegt in Colossenzen 1:13-14: “Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden”.
En in Hand. 13:38-39 zegt Paulus tegen zijn toehoorders: “Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Hem (Jezus Christus) u vergeving van zonden verkondigd wordt; ook van alles, waarvan gij niet gerechtvaardigd kon worden, door de wet van Mozes, wordt ieder, die gelooft, gerechtvaardigd door Hem”. De rechtvaardiging van het oude verbond was niet voldoende maar de rechtvaardiging door ons geloof in Jezus Christus is dat wel. Vandaar dat het voorhangsel, dat in de Joodse tempel de scheiding vormde tussen de heilige God en de zondige mensen, geen enkele functie meer had.

De opstanding.

We zijn nu aangekomen bij misschien wel het grootste struikelblok voor al de bijbelcritici die, nadat ze het met de noodzaak van Jezus' lijden al behoorlijk aan de stok hadden gekregen, aan de opstanding van Jezus al helemaal geen boodschap hebben. Om welke reden men blijft verkondigen dat het sprookje van de opstanding een achterhaald stukje mythologie is waar alleen de onnozele halzen onder ons nog mee voor de gek gehouden kunnen worden. Wat ben ik toch blij dat ik een van die “onnozele halzen” ben!

Wat de opstanding van Jezus betreft, daar kan ik heel kort over zijn. Geloof er alles van of geloof er niets van. Aanvaardt het evangelie zoals dat in de bijbel is te vinden of laat het totaal links liggen. Geloof dat de wonderen en de opwekkingen uit de dood die Jezus tijdens Zijn leven op aarde verrichtte werkelijk plaatsvonden maar geloof dan ook in Zijn eigen opstanding. Of geloof helemaal niets van dit alles.

Kort na de Pinksterdag ondervonden de apostelen al de enorme tegenstand van de religieuze leiders die van Jezus' opstanding niets wensten te geloven en daarom tot hun grote schrik moesten vaststellen dat ze nog steeds niet van die Jezus van Nazareth af waren. In Handelingen 4:1-3 staat het volgende hierover te lezen: “En terwijl zij (Petrus en Johannes) tot het volk spraken, overvielen hen de priesters, de hoofdman van de tempel en de Sadduceeën, zeer verontwaardigd, omdat zij het volk leerden en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden; en zij sloegen de handen aan hen en stelden hen in bewaring tot de volgende dag, want het was reeds avond”.

Paulus moest over dit onderwerp kennelijk zijn hart eens luchten in 1 Corinthe 15:12-22 en dan met name in de verzen 19-22: “Indien wij alleen voor dit leven onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen. Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn. Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens. Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus (de laatste Adam) allen levend gemaakt worden”.
Ook Petrus heeft het over Jezus' opstanding in zijn toespraak op de Pinksterdag in Handelingen 2:24: “God evenwel heeft Hem opgewekt, want Hij verbrak de weeën van de dood, naardien het niet mogelijk was, dat Hij door hem werd vastgehouden”. Bij Zijn overwinning op de satan, de koning van de dood, door wiens toedoen de dood zijn intrede deed in deze wereld, had Jezus ook de macht van de dood aan Zich onderworpen. En zoals Petrus dit zijn toehoorders duidelijk maakte kon de dood Hem daardoor niet vasthouden, wat Jezus' opstanding tot gevolg had.

 

De angst van de satan.

De situatie is nu dat de satan griezelig goed beseft dat Gods principes Hem niet meer in de weg staan omdat de hele zaak eerlijk gespeeld is. Daardoor wordt de Schepper er niet meer van weerhouden om voorgoed met de satan en zijn koninkrijk af te rekenen. Als we weten dat angst het klimaat is van het rijk der duisternis, is het niet moeilijk voor te stellen dat dit angstklimaat het klimaat is waar de overste van deze wereld door gekweld wordt. De apostel Jacobus vat dit samen in Jacobus 2:19: “Gij gelooft, dat God één is? Daaraan doet gij wel, maar dat geloven de boze geesten ook en zij sidderen”. De satan weet wat hem te wachten staat. In Hebreeën 10:31 lezen we: “Vreselijk is het, te vallen in de handen van de levende God!” Als de boze geesten dus geloven dat God één is dan weten zij dat Hij, als een heilige God, één van zin en één van streven is en niet in Zichzelf verdeeld is of tegenstrijdigheden kent. Van Zijn voornemens wijkt Hij niet meer af zodat dezelfde principes die in de hof van Eden door de satan werden uitgebuit nu de absolute garantie zijn dat het lot is bezegeld van alle goddelozen die zich tegen de Schepper hebben gekeerd. Daar is geen ontkomen meer aan, dus heb je als satan inderdaad alle reden om te sidderen van angst.
Openbaring 6:15-17 geeft hiervan al een aardige indruk. We lezen daar: “En de koningen der aarde en de groten en de oversten over duizend en de rijken en de machtigen en iedere slaaf en vrije verborgen zich in de holen en de rotsen der bergen; en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam; want de grote dag van Zijn toorn is gekomen en wie kan bestaan?”

Het vraagstuk van de verzoening.

De Babylonische spraakverwarring.

Het was te verwachten dat er sinds Jezus' kruisdood op Golgotha dikke rookgordijnen zouden worden gelegd om de smadelijke afgang van de overste van deze wereld aan het zicht te onttrekken. Door talloze handlangers van de satan is fanatiek gerommeld aan de betekenis van Golgotha met het doel het unieke van Jezus' offer onzichtbaar te maken. Ook zijn er verscheidene theologen geweest die, overigens terecht, het beeld van een woedende God die genoegdoening vindt door het lijden van Zijn eniggeboren Zoon beslist niet zagen zitten. Zoals bijvoorbeeld de theologe Dorothee Sölle die radicaal af wilde van de “sadomasochistische theo-ideologie van een vadergod als beul”. Dit beeld van de Vader is uit het evangelie van Jezus echter beslist niet op te maken. Dat deze theologische constructie (zie hierboven: het plaatsvervangingsmodel) desondanks ontstellend veel verwarring, onbegrip en onzekerheid heeft veroorzaakt is echter een triest gegeven. Aan wat deze Dorothee Sölle verder nog op haar naam heeft staan heb ik geen studie gewijd maar door wat ik er wel van weet is het mijn stellige overtuiging dat het evangelie van Jezus Christus ook in haar theologie niet aan een grondige modernisering heeft kunnen ontkomen. Zij is 2003 overleden en als ze zich niet alsnog heeft bekeerd van haar goddeloosheid is ze niet alleen ter ziele maar ook ter helle afgedaald!

Dan hebben we daar ook nog explosieven expert Harry Kuitert rondkrabbelen, die er zijn levenswerk van gemaakt schijnt te hebben om de verworven zekerheden van de gemiddelde man/vrouw in de kerkbank met veel geweld op te blazen. Daar heeft hij in de loop der jaren al grote hoeveelheden theologisch dynamiet tegenaan gesmeten. Met een uitspraak als: “Tot Jezus kun je niet bidden, dat is grove ketterij” geeft hij blijk van een sterke afkeer van Jezus Christus als Gods Zoon. In zijn visie is Jezus slechts een Joodse profeet die, met goedvinden van meneer Kuitert, een brug mag zijn naar God. Als ik zijn gedachtegoed bestudeer kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat er volgens Kuitert behalve deze brug nog vele andere bruggen naar God zijn. Welke god hij daarmee bedoelt blijft echter een open vraag. Het “niemand komt tot de Vader dan door Mij” wordt door een dergelijke overtuiging onverschillig vertrapt.
En dan kun je nog zo'n gevierd, gevreesd of geëerd theoloog zijn maar de hemelpoort zul je met deze opvatting op zak absoluut niet binnengaan. Ergens in het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw deed iemand uit mijn kennissenkring, die Kuitert een tijdlang van nabij had meegemaakt, de uitspraak: “Pas op voor Kuitert!” In de jaren daarna is die waarschuwing maar al te waar gebleken.
Dit overdenkend gaan mijn gedachten uit naar de gelijkenis van de ponden. Aan het eind van die gelijkenis doet Jezus de uitspraak: “Doch die vijanden van mij, die niet wilden, dat ik over hen koning werd, brengt hen hier en slacht ze voor mijn ogen” (Lucas 19:27). Dat is een ernstige waarschuwing waar we niet te licht over mogen denken. Er is onder het kopje “de angst van de satan” al iets geschreven over de toorn van het Lam. Zoals Gods wijsheid altijd het laatste woord heeft zo heeft ook het Lam van Golgotha het laatste woord. Aan het kruis was Hij het zwakke van God dat sterker bleek dan de satan. Als overwinnaar, die van de Vader het Koningschap heeft ontvangen en nu bezig is om Zijn Koninkrijk op aarde uit te breiden, is Hij zovele malen meer in staat om nu op Zijn beurt af te rekenen met Zijn vijanden. En onder die vijanden worden ook zij gerekend die, zoals ene theoloog Kuitert, af willen rekenen met de persoon en de positie van Jezus Christus.

Ene professor Cees Den Heyer had moeite met de vraag wat verzoening persoonlijk voor hem betekent. De reactie van de (voorheen) hoogleraar Nieuwe Testament(!) aan de Theologische Universiteit te Kampen was dat het antwoord op deze vraag niet gemakkelijk was, maar veel eerder een ingewikkelde zaak. De bijbel, als een verzameling boeken, kent volgens hem geen leer en daarom “is het dus heel moeilijk te zeggen wat de hoofdlijnen van het bijbelse getuigenis zijn”. Tja, als een hoogleraar Nieuwe Testament er al niet uit komt....

Het mag dan zo zijn dat de theologen Harry Kuitert, Cees Den Heyer en Dorothee Sölle ook geen brood zagen in de “satisfactieleer” maar ze hebben daarnaast met het badwater ook het kind (van Bethlehem) weggegooid met als argument: dat bloederige tafereel op Golgotha is voor ons een te zielige vertoning, daar halen wij onze neus voor op.

De theologische producten van deze drie verloren zielen overziende is de enig juiste conclusie dat het evangelie voor hen slechts een dode wetenschap was/is. Terecht zei Jezus in Lucas 10:21: “Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderen geopenbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U”.
En in Matth. 18:2-3 laat Jezus weten wie Hij met die kinderen bedoelt: “En Hij riep een kind tot Zich, plaatste dat in hun midden, en zeide: Voorwaar, Ik zeg u, wanneer gij u niet bekeert en wordt als de kinderen, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan”. Dan kan men wel door het leven gaan als een gevierd theoloog, maar door God wordt hij/zij tot die “wijzen en verstandigen” gerekend voor wie de geheimenissen van het Koninkrijk Gods verborgen worden gehouden.
Jesaja 44:24-25 laat hier evenmin twijfel over bestaan: “Zo zegt de Here, uw Verlosser, en uw Formeerder van de moederschoot aan: Ik ben de Here, die alles gemaakt heb; die de hemel heb uitgespannen, Ik alleen; die de aarde uitgebreid heb door eigen kracht; die de tekenen der leugenprofeten tenietdoe en de waarzeggers als dwazen aan de kaak stel; die de wijzen doe terugwijken en hun kennis tot dwaasheid maak”.

Paulus brengt het als volgt onder woorden in 2 Corinthe 3:6: “Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet van de letter, maar van de Geest, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend”. Als mensen zonder de hulp en uitleg van de Heilige Geest blijven steken in het bestuderen van de bijbel zal de letter hen doden, zoals dat evenzo het geval was met de schriftgeleerden in Jezus' dagen. In Johannes 5:39-43 zegt Hij daarom tegen hen: “Onderzoek de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben. Eer van mensen behoef Ik niet, maar Ik ken u: gij hebt de liefde Gods niet in uzelf. Ik ben gekomen in de naam mijns Vaders en gij neemt Mij niet aan; indien een ander komt in zijn eigen naam, die zult gij aannemen”. En daar wringt hem de schoen. De geestelijke leiders in Israël hadden geen boodschap aan Jezus terwijl zij op de hoogte waren van Zijn afkomst en missie. Ook nu nog ziet het grijs van de “geestelijke leiders” die zich op de een of andere wijze inspannen om het evangelie van Jezus Christus aan te passen aan de eisen van deze tijd, met al zijn normloosheid. Paulus heeft van al deze mensen een treffende beschrijving gegeven in 1 Corinthe 2:14: “Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is”.
Omdat we van dit soort lieden geen heil hebben te verwachten kunnen we maar beter zelf onderzoeken wat de bijbel ons over zonde en verzoening heeft te zeggen.

 

Wat is zonde?

Om te kunnen begrijpen wat verzoening inhoudt zullen we eerst moeten weten wat zonde is. Er is in het voorgaande al aandacht besteed aan de beide koninkrijken die nu tegenover elkaar staan. Door de zonde van de eerste Adam kwam de mens, en met de mens ook deze aarde, onder het gezag van de satan. Het koninkrijk van de dood had zich op de aarde kunnen vestigen. Dit werd door God aan Adam meegedeeld met de woorden: “Omdat gij naar uw vrouw hebt geluisterd en van de boom gegeten, waarvan Ik u geboden had: Gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem om uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft” (Genesis 3:17). De aardbodem is vervloekt: het koninkrijk van de satan is er heer en meester geworden, dus door de zonde werd de mens onderworpen aan het koninkrijk van de satan. Er vond een machtswisseling plaats. Deze machtswisseling is de grote tragedie van Genesis 3. Door de zonde verwisselde de mens het Koninkrijk Gods voor het koninkrijk der duisternis, het rijk van de dood. In Romeinen 6:23 lezen we hierover: “Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood (het dodenrijk), maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here”. Dit eeuwige leven is alleen te vinden in het Koninkrijk Gods.
De enige weg via welke de mens dat Koninkrijk binnen kan gaan is de verzoening, door het geloof in Jezus Christus. Het antwoord van Jezus aan Zijn discipel Thomas in Johannes 14:5-6 laat hierover geen twijfel bestaan: “Thomas zeide tot Hem: Here, wij weten niet, waar Gij heengaat; hoe weten wij dan de weg? Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij”.
Dus:

Het drama van de zondeval herhaalt zich sinds het eerste mensenpaar ontelbare keren. De liefde die in het eerste mensenpaar aanwezig was en die als de zon zijn licht uitstraalt werd 180 graden omgedraaid met als gevolg dat de mens zelf in de schijnwerpers kwam te staan. De liefde werd op de mens zelf gericht. Het als God kunnen worden, dat door de leugen van de satan op zo'n gemakkelijke manier binnen bereik leek te komen, is voor de mens die zichzelf zoekt een verleiding waaraan men geen weerstand kan bieden. Door te zondigen is de mens op zichzelf gericht, zoekt hij zijn eigen voordeel en het gevolg is dat de medemens buiten beeld staat. Behalve in die gevallen dat die medemens gebruikt (misbruikt!) kan worden voor het dienen van het eigen belang.
We leren hieruit dat:

Zonde is het afwijken van Gods heilige principes, wat hetzelfde is als gehoorzaamheid aan de tegenstander van God, de satan. Zonde is daarom ongehoorzaamheid aan God en is tegengesteld aan Gods heiligheid. Om satan's macht over deze wereld te kunnen verbreken moest de gehoorzaamheid van Jezus Christus aan de Vader er tegenover staan. Daardoor kon het Koninkrijk Gods weer gevestigd worden op deze wereld. Dat het volharden in deze gehoorzaamheid voor Jezus niet zonder slag of stoot ging lazen we al in Hebreeën 5:7-10: “Tijdens zijn dagen in het vlees heeft Hij gebeden en smekingen onder sterk geroep en tranen geofferd aan Hem, die Hem uit de dood kon redden, en Hij werd verhoord vanwege Zijn vroomheid, en zo heeft Hij, hoewel Hij de Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden, en toen Hij het einde had bereikt, is Hij voor allen, die Hem gehoorzamen, een oorzaak van eeuwig heil geworden, door God aangesproken als hogepriester naar de ordening van Melchizédek”.

Er bestaat een definitie van de zonde die wordt verwoord in de spreuk: “zonde is je doel missen”. Alhoewel hier wordt vastgesteld dat de zonde ons ergens van weerhoudt komt er niet in naar voren wat daarvan de oorzaak is. Wat in deze dooddoener wordt beklemtoond is het gevolg van de zonde maar de oorzaak, de wortel daarvan komt niet aan de orde. Deze wortel van de zonde is, zoals ik zojuist heb willen aantonen, liefdeloosheid in wat voor vorm dan ook.

 

De verzoening.

Door de zonde is de mens van de heilige God gescheiden, ook al is zijn lichaam nog niet afgestorven. Wie beslist niet via Jezus Christus naar de Vader terug heeft willen keren is geestelijk dood. Zodra hij/zij komt te overlijden en het lichaam verlaat wordt de verbinding met deze wereld verbroken en blijft slechts datgene over waar zijn/haar geest zich al bevindt: de geestelijke dood. Het is bekend dat iedere verloren ziel die onherroepelijk afdaalt naar het dodenrijk (in het centrum van de aarde) ogenblikkelijk beseft dat er geen weg meer terug is. Zich alsnog bekeren verandert daar niets meer aan. Van alle mensen die zich tot Jezus Christus hebben bekeerd zit de overgrote meerderheid in de hel...... omdat zij zich te laat bekeerden.

Jezus' offer was de weg die de Vader ons aanbiedt om de verzoening met Hem weer tot stand te kunnen brengen. Pas als de mens met berouw over zijn/haar zonden Jezus Christus door geloof aanvaardt als de enige weg tot de Vader (als de enige Middelaar) komt de verzoening tot stand. Verzoening is een overeenkomst waarin de schuldige (de mens) aan de voorwaarde van de schuldeiser (de Vader) heeft willen voldoen. Deze voorwaarde vinden we o.a. in Handelingen 2:38 waar Petrus, vervuld van de Heilige Geest, tegen zijn toehoorders zei: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave van de Heilige Geest ontvangen”. En Jezus zelf zei in Johannes 14:1: “Uw hart worde niet ontroerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij”.

De positie van Jezus na Golgotha.

Onze voorspraak.

In 1 Johannes 2:1-2 lezen we: “Mijn kinderkens, dit schrijf ik u, opdat gij niet tot zonde komt. En als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige; en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld”. Johannes schrijft hier over Jezus Christus als een advocaat of ook wel pleitbezorger (Parakletos) die wij bij de Vader hebben.

De Middelaar.

Paulus schrijft in 1 Tim. 2:5-6: “Want er is een God en ook een middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die Zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen; en daarvan wordt getuigd te juister tijd”.
En ook de Hebreeënschrijver gebruikt in hoofdstuk 9:13-15 het woord middelaar om de positie van Jezus te omschrijven: “Want als reeds het bloed van bokken en stieren en de besprenging met de as der vaars hen, die verontreinigd zijn, heiligt, zodat zij naar het vlees gereinigd worden, (de voorlopige reiniging van het oude verbond) hoeveel te meer zal het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft, ons geweten (volgens de grondtekst) reinigen van dode werken, om de levende God te dienen? En daarom is Hij de Middelaar van een nieuw verbond, opdat, nu Hij de dood had ondergaan, om te bevrijden van de overtredingen onder het eerste verbond, de geroepenen de belofte der eeuwige erfenis ontvangen zouden”.
Let op de woorden: “nu Hij de dood had ondergaan”. Het bloed dat vloeide op Golgotha is het bewijsmiddel van Jezus' gehoorzaamheid tot de dood en daarmee voor de Vader het bewijs van de rechtsgeldigheid van Jezus' positie als enige Middelaar. Met dit bloed wordt niet alleen het bloed bedoeld dat tijdens de kruisiging vloeide maar ook en misschien wel vooral het bloed wat uit Zijn zijde kwam toen de Romeinse soldaten, om vast te stellen of Jezus inderdaad was gestorven, met een speer in zijn zijde staken.
We vinden dit in Joh. 19:32-34 waar de apostel Johannes als ooggetuige verslag doet van wat hij zag: “De soldaten dan kwamen en braken de benen van de eerste en van de andere, die met Hem gekruisigd waren; maar toen zij bij Jezus gekomen waren en zagen, dat Hij reeds gestorven was, braken zij zijn benen niet, maar een van de soldaten stak met een speer in zijn zijde en terstond kwam er bloed en water uit”. De combinatie van bloed en water ontstaat doordat na het intreden van de dood de bloedstroom tot stilstand komt en de rode bloedlichaampjes en andere vaste bestanddelen gaan bezinken en zich aldus scheiden van het bloedplasma. Dit bloedplasma is het water dat Johannes uit Jezus' zijde zag stromen. Het ultieme bewijs van Zijn dood was daarmee geleverd en daardoor is Jezus' bloed het beeld geworden van de verzoening die door Jezus' lijden en sterven mogelijk werd.

In het Nieuwe Testament zijn nogal wat teksten te vinden waarin van dit bloed wordt getuigd, waaronder:

Er is in Hebreeën 9:13-15 ook nog sprake van een smetteloos offer. Met dit smetteloos offer wordt Jezus' gehoorzaamheid bedoeld. Door deze gehoorzaamheid was Hij zondeloos en voldeed Hij aan de eisen en het plan van de Vader. Jezus' offer aan God de Vader was daarom niet in de eerste plaats Zijn lijden en sterven maar wel Zijn gehoorzaamheid en Zijn bereidheid om deze lijdensweg te gaan. Zoals Paulus dit onder woorden brengt in de al aangehaalde tekst uit Filippenzen 2:8-9: “En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken”. Jezus bracht het offer van gehoorzaamheid en als gevolg van die gehoorzaamheid werd Hij geslacht als het offerlam. Als Middelaar van een nieuw verbond heeft Jezus eerst door Zijn lijden en sterven dat nieuwe verbond tot stand gebracht en is Hij nu verantwoordelijk voor de uitvoering ervan. Daarvoor heeft Hij de volmacht van de Vader ontvangen. Door Zijn vrijwillig lijden en sterven verkreeg Jezus het recht om Middelaar te zijn. Om die reden kon Hij na Zijn opstanding tegen Zijn discipelen zeggen: “Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde” (Matth. 28:18).

 

De Hogepriester.

In de al aangehaalde tekst uit Hebreeën 5:7-10 wordt Jezus door de Vader aangesproken als Hogepriester. Deze tekst eindigt met: “en toen Hij het einde had bereikt, is Hij voor allen, die Hem gehoorzamen, een oorzaak van eeuwig heil geworden, door God aangesproken als hogepriester naar de ordening van Melchizédek”. Naar de ordening van Melchizédek betekent: op dezelfde wijze als Melchizédek. Deze Melchizédek was priester én koning volgens Hebreeën 7:1: “Want deze Melchizédek, koning van Salem, priester van de allerhoogste God, die Abraham bij zijn terugkeer na het verslaan van de koningen tegemoet kwam en hem zegende...”.
In hoofdstuk 2:17 beschrijft de Hebreeënschrijver aan welke voorwaarden Jezus moest voldoen om Hogepriester te kunnen worden: “Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te verzoenen”. Voor Jezus als Hogepriester was het voldoende om eenmaal de verzoening tot stand te brengen. Dit lezen we in Hebreeën 9:28: “zo zal ook Christus, nadat Hij Zich eenmaal geofferd heeft om veler zonden op Zich te nemen, ten tweeden male zonder zonde aanschouwd worden door hen, die Hem tot hun heil verwachten”.
Zijn positie als Hogepriester is eeuwig. Hebreeën 5:5-6 zegt hierover: “Zo heeft ook Christus Zichzelf niet de eer toegekend hogepriester te worden, maar Hij, die tot Hem sprak: Mijn Zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt; zoals Hij ook op een andere plaats spreekt: Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchizédek”.
In hoofdstuk 7:26-27 van Hebreeën wordt het allemaal nog eens op een rijtje gezet: “Immers, zulk een hogepriester hadden wij ook nodig: heilig, zonder schuld of smet, gescheiden van de zondaren en boven de hemelen verheven; die niet, gelijk de hogepriesters, van dag tot dag eerst offers voor zijn eigen zonden behoeft te brengen en daarna voor die van het volk, want dit laatste heeft Hij eens voor altijd gedaan, toen Hij Zichzelf ten offer bracht”.
Door het scheuren van het voorhangsel in de tempel werd het oude verbond afgesloten met al zijn dierenoffers, de offers waarover we in Hebreeën 10:4 al lazen: “Want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen”. Ze wezen echter wel vooruit naar het enige offer waardoor het Koninkrijk Gods Zich op deze wereld kon vestigen en de werkelijke verzoening tot stand kon komen. Daar waren de hogepriesters uit het oude verbond, die eenmaal per jaar op de grote Verzoendag het Heilige der Heiligen (de plaats achter het voorhangsel) mochten binnengaan, niet toe in staat.

De oude tempel, inclusief dit Heilige der Heiligen, had na het scheuren van het voorhangsel voor de Vader geen enkele waarde meer. Omdat de Hogepriester van het nieuwe verbond Zijn functie als Hogepriester had aanvaard en Hij de werkelijke verzoening tot stand had gebracht. Daardoor werd mogelijk wat Jezus zei in Joh. 4:23: “Maar de ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in Geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders”. Dit bidden is niet beperkt tot enkele “heilige” plaatsen maar kan overal plaatsvinden. Het Heilige der Heiligen waar God nu in wil wonen is het hart van de mens. En die mens mag zich rechtstreeks wenden tot de Hogepriester van het nieuwe verbond. Wat dit aangaat heb ik nogal eens verwarring vastgesteld. Het is namelijk op zichzelf niet verkeerd om tot de Vader te bidden maar.... de praktijk heeft maar al te vaak laten zien dat deze gewoonte bij kinderen Gods tot gevolg heeft dat ongemerkt de aandacht voor Jezus in de verdrukking komt. Zodat de Hogepriester van het nieuwe verbond wordt genegeerd, en dat terwijl alleen Jezus Christus in het evangelie centraal staat, dus Hij hoort als Hogepriester onze aandacht te krijgen. Als ons hele leven daarvan doordrongen is eren wij de Vader zoals de Vader dat van ons verlangt. Wat Zijn wil hierin is heeft de Vader ons laten weten in Matth. 17:5: “Terwijl hij (Petrus) nog sprak, zie, daar overschaduwde hen een lichtende wolk, en zie, een stem uit de wolk zeide: Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik Mijn welbehagen heb; hoort naar Hem!” We zullen dus onze aandacht moeten vestigen op Jezus en op Zijn boodschap, want dat is wat de Vader hier bedoelde te zeggen. Doen we dat, dan eren wij ook de Vader omdat we gehoor geven aan Zijn opdracht. Jezus heeft hierover zelf ook een veelzeggende uitspraak gedaan in Joh. 5:22-23: “Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven, opdat allen de Zoon eren gelijk zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft”. Let hier vooral op deze laatste zin!
Als men dus de Vader wil eren zal dat nooit buiten de Zoon om mogelijk zijn. Daar doet Jezus nog eens een schep bovenop in Joh. 14:13-14: “....en wat gij ook vraagt in Mijn naam, Ik zal het doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt worde. Indien gij Mij iets vraagt in Mijn naam, Ik zal het doen”. Waarmee gezegd is dat we ons in onze gebeden horen te wenden tot de Zoon, onze Hogepriester. Bovendien lezen we hier dat we horen te bidden in Jezus' Naam en dat op zichzelf duidt al aan dat deze Naam het hoogste gezag vertegenwoordigt waarmee wij hebben te maken. Dat komt helemaal overeen met Matth. 28:18 waar Jezus van Zichzelf getuigt: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op de aarde”. Want wie alle macht heeft, vertegenwoordigt het hoogste gezag. Daar kan men lang en breed over discussiëren maar daar valt niet aan te ontkomen!
Dan is daar nog het al aangehaalde getuigenis van Jezus tegenover de Samaritaanse vrouw in Joh. 4:23: “Maar de ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in Geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders”. Waardoor wordt de Vader geëerd? Doordat we in de (Heilige) Geest bidden. En van die Heilige Geest zegt Jezus in Joh. 16:14: “Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen”. Wie bidt in Geest en in waarheid wordt door die Geest bepaald bij de persoon Jezus Christus en bij Diens woorden. Wie dus zo bidt is, door de Heilige Geest geleid, bezig de Zoon te verheerlijken en wie dat doet verheerlijkt daarmee ook de Vader.

 

De Koning.

Jezus' positie als de Koning die de plaats van de overste van deze wereld zal overnemen, is sinds Golgotha fel bevochten. Ook al kon Jezus na Zijn opstanding tegen Zijn discipelen getuigen: “Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde” (Matthéüs 28:18) dan wilde dat nog niet zeggen dat Hij alle touwtjes al in handen had. Er is nu nog een bittere strijd gaande tussen de twee Koninkrijken, het Koninkrijk van Jezus Christus en het koninkrijk van de (nu nog) overste van deze wereld, de satan. David voorzag al in Psalm 110:1: “Aldus luidt het woord des Heren tot mijn Here: Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten”. Deze woorden worden in het Nieuwe Testament vijf keer aangehaald. Er is hier sprake van dat de Vader aan Jezus (als de mensenzoon) kenbaar maakt dat Zijn vijanden, ook al zijn ze nu nog actief, verslagen zullen worden. Jezus ontving van de Vader de macht om het herstelplan voor deze wereld uit te voeren. In Openbaring 5:6-7 wordt dit in een beeld duidelijk gemaakt: “En ik zag in het midden van de troon en van de vier dieren en te midden der oudsten een lam staan, als geslacht, met zeven horens en zeven ogen; dit zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde. En het kwam en heeft de rol aangenomen uit de rechterhand van Hem, die op de troon gezeten was”.
Deze zelfde gebeurtenis vinden we ook terug in het boek Daniël. In hoofdstuk 7:9 beschrijft Daniël in een van zijn visioenen: “Terwijl ik bleef toekijken, werden tronen opgesteld, en een Oude van dagen (de Vader) zette Zich neder; zijn kleed was wit als sneeuw en zijn hoofdhaar blank als wol; zijn troon bestond uit vuurvlammen, de raderen daarvan uit laaiend vuur”. En even verder in de verzen 13 en 14 is hij getuige van wat Johannes ook zag: “Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon; hij begaf zich tot de Oude van dagen, en men leidde hem voor deze; en hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan, en zijn koningschap is een, dat onverderfelijk is”.
Keren we weer terug naar het boek Openbaring dan zien we in hoofdstuk 11:15 dat daar in een ander beeld het moment wordt beschreven waarop Jezus Zijn Koningschap ontvangt nadat de twee getuigen uit de dood zijn opgestaan en in hun opstandingslichaam ten hemel opvaren: “En de zevende engel blies de bazuin en luide stemmen klonken in de hemel, zeggende: Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde (de zonen Gods), en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden”.

De behoudenis.

Een vraag die velen zichzelf stellen is: zijn de miljoenen mensen die het evangelie nooit gehoord hebben of er nooit over na konden denken vanwege een geestelijke handicap en ook de miljoenen kinderen die te jong zijn gestorven om het evangelie te kunnen begrijpen allemaal verloren?
Antwoord: nee, dat zijn ze niet. Kinderen die jong stierven of zelfs voor hun geboorte al werden gedood (wereldwijd worden er ongeveer 42 miljoen abortussen per jaar uitgevoerd!!) worden in de hemel “de onschuldigen” genoemd en zij gaan dan ook weer terug naar hun Schepper. Dat gaat ook op voor hen die niet over hun volledige geestelijke vermogen kunnen beschikken. Een ander verhaal is het echter voor hen die het evangelie nooit hebben gehoord maar wel in staat zijn bewuste keuzes te maken. Zij zijn verantwoordelijk voor de keuzes die zij maken. Die zogenaamde “domme” inboorlingen die daar ergens in de jungle in hun simpele hutjes ogenschijnlijk dom zitten te zijn, weten namelijk veel meer dan wij vermoeden. Daarover hoorde ik eens een prediker vertellen die ooit als zendeling naar Afrika was afgereisd om die “arme inboorlingen” daar over Jezus te vertellen.

Dit is zijn verhaal:
“Als u wilt weten waarom ik naar Afrika ging dan zeg ik u dat ik in de eerste plaats ging omdat ik meende de rechtvaardigheid van God te moeten verbeteren. Ik vond het namelijk geen goede zaak dat mensen naar de hel gaan zonder een kans te krijgen om gered te worden. Dus ging ik om arme zondaren een kans te geven om naar de hemel te gaan. En toen ik in Afrika aankwam ontdekte ik dat zij helemaal geen arme, onwetende, zielige heidenen waren die in de bossen rondrenden om iemand te vinden die hun wilde vertellen hoe ze naar de hemel konden gaan. Ze waren gewelddadige monsters!! Ze leefden in een volslagen en totale ongehoorzaamheid aan veel meer kennis over God dan ik ooit voor mogelijk had gehouden!! Ze verdienden de hel!! Omdat ze absoluut weigerden om te wandelen in het licht van hun geweten, in het licht van de wetten die op hun hart waren geschreven en van het getuigenis van de schepping, en van de waarheid die zij kenden. En ik verzeker u dat toen ik daar achterkwam ik zo boos was op God dat ik Hem tijdens een gebed liet weten dat ik het maar een rotstreek vond om mij naar mensen te sturen die er op wachtten om te horen hoe ze naar de hemel konden gaan. Want toen ik er aankwam ontdekte ik dat ze al wisten over de hemel en dat ze er helemaal niet naartoe wilden gaan, dat ze hun zonden liefhadden en die niet wilden opgeven”.

Helaas! Deze video afspelen is niet mogelijk. In zijn worsteling hierover liet God deze zendeling zien waarom deze heidenen zo slecht waren en dat het niet hun onwetendheid maar uitsluitend hun eigen goddeloosheid was waardoor ze zichzelf tot de hel veroordeelden. En dat God hem door deze ervaring de ogen wilde openen voor de genade van God die deze heidenen toch nog een kans wilde geven om zich te bekeren. Maar deze hardnekkigen gingen er niet op in. Zij hadden de stem van hun geweten het zwijgen opgelegd! Ook zonder de goedbedoelde inspanningen van deze prediker waren deze goddelozen al op de hoogte van het bestaan van hun Schepper. Omdat Hij de mens zo heeft geschapen dat die van nature in staat is in het licht van de wetten die de Schepper op zijn hart heeft geschreven God te vinden. Precies dit bedoelde de apostel Paulus te zeggen in Rom. 2:14-16 waar hij stelt: “Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zichzelf tot wet; immers, zij tonen, dat het werk der wet in hun harten geschreven is, terwijl hun geweten medegetuigt en hun gedachten elkander onderling aanklagen of ook verontschuldigen, ten dage, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Christus Jezus”. In het hiernaast staande videofragment kun je horen wat Paul Washer hierover te zeggen had.

Desondanks zijn er velen geweest die, niet beter wetend dan dat iedere onbereikte inboorling naar de hel zal gaan, zichzelf de krampachtige verplichting hebben opgelegd om zoveel mogelijk zieltjes te winnen, om te redden wat er nog te redden valt. Nu is het uiteraard een zeer goede zaak als kinderen Gods zich met veel toewijding beijveren om aan anderen het evangelie van Jezus bekend te maken. Als dit echter moet gebeuren met de zojuist genoemde krampachtige houding waarbij iedere aarzeling zieltjes kost dan bevindt men zich al gauw in een ondraaglijke situatie. Een situatie die ook het beeld dat wij hebben van de rechtvaardige en barmhartige God beslist geen goed doet. Het wekt de onterechte indruk dat wij rechtvaardiger zouden zijn in ons oordeel dan de Hemelse Rechter zelf.

De Hemelse Rechter houdt daarentegen met veel meer dingen rekening dan wij beseffen. Dat komen we bijvoorbeeld tegen in 1 Joh. 3:19-20: “Hieraan zullen wij onderkennen, dat wij uit de waarheid zijn en voor Hem ons hart overtuigen, dat, indien ons hart (ons geweten) ons veroordeelt, God meerder is dan ons hart en kennis heeft van alle dingen”. Hier laat Johannes ons weten dat, zelfs al hebben wij gezondigd, God ook de achtergrond weet van die zonde.
Dat kunnen zijn: trauma's, emotionele beschadigingen, diverse vormen van misbruik tijdens de jeugdjaren, een tirannieke en dominante ouder, een langdurige ziekte, onrecht door anderen aangedaan maar dat sindsdien nooit door die ander is goedgemaakt en beleden, enz. enz. Daarbij komt nog de constante dreiging vanuit het rijk van de satan. De boze geesten die in dienst staan van de overste van deze wereld zijn meesters in het zich verborgen houden, terwijl ze tegelijkertijd de zojuist genoemde beschadigingen uitbuiten om de mens in hun greep te kunnen krijgen. Bevrijding is dan ook noodzakelijk om met die zonden te kunnen breken.
Al deze zaken worden in het oordeel van de rechtvaardige Rechter meegenomen zodat in de vele situaties waarin mensen meedogenloos kunnen oordelen, de hemelse Rechter een milder oordeel velt.

 

De smalle weg en de enge poort.

Het evangelie van Jezus houdt zich niet in de eerste plaats bezig met het behoud van de mens in het hiernamaals. In Matth. 28:19 kregen de discipelen daarom beslist niet de opdracht van Jezus: “Probeer zoveel mogelijk mensen te behouden”. De opdracht die ze ontvingen was daarentegen: “Gaat dan heen, onderwijst al de volken in Mijn Naam en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb” (volgens de oorspronkelijke grondtekst). Het Koninkrijk Gods is niet gebaat bij een massa christelijke mensen die slechts tevreden zijn met hun behoud, maar wel bij discipelen. En deze discipelen vormen de kleine minderheid die na schifting, beproeving en loutering overblijft. Als een klein Gideonsleger. Om dit nog eens te onderstrepen gebruikte Jezus in Matth. 7:13-14 het beeld van een brede en een smalle weg: “Gaat in door de enge poort, want wijd is de poort en breed de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die daardoor ingaan; want eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden”. De weinigen die deze smalle weg wel gaan en de enge poort wel vinden zijn de discipelen waar Jezus op doelt. De gemeente van Jezus Christus bestaat uitsluitend uit deze discipelen. Ieder kind van God dat dit discipelschap niet kent in zijn leven bevindt zich daarentegen in het geestelijke Babylon. Dit Babylon zal in de eindtijd onder de voet worden gelopen door de snel oprukkende duistere machten in dienst van de satan. Zoals ooit in de tijd voor de zondvloed de ongehoorzamen de spot dreven met Noach en zijn ark en vervolgens door de zondvloed werden uitgeroeid, zo zullen in deze eindtijd de ongehoorzamen aan het evangelie door de snel oprukkende zond(e)vloed worden verzwolgen. In Matthéüs 24:12 liet Jezus ons in dit verband weten: “En omdat de wetsverachting toeneemt, zal de liefde van de meesten verkillen”. Wie nu geen boodschap heeft aan de gemeente van Jezus Christus en deze nieuwtestamentische ark niet wil binnengaan zal door de komende zondvloed van afvalligheid, door het achterna lopen van valse leraars en door wetsverachting meegesleurd worden in de grote afval. De afval die Jezus voorspelde in Matth. 24:10: “En dan zullen velen ten val komen en zij zullen elkander overleveren en elkander haten”.

De te volgen smalle weg die ten leven leidt is daarom niet een weg die uitsluitend naar het eeuwige leven in het hiernamaals leidt maar is in de eerste plaats een weg naar een geheiligd leven op deze aarde, waarin de persoonlijke omgang met Jezus en het daarmee samenhangende discipelschap ons hele doen en laten bepalen. Het eeuwige leven begint namelijk hier en nu. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het antwoord van Jezus aan Martha in Joh. 11:25-26: “Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven; gelooft gij dat?” Ook al verliezen wij aan het eind van dit aardse leven ons lichaam, het eeuwige leven is al ons deel en daar verandert niets aan, dus ook het afleggen van onze aardse tent niet. Dit schrijvend herinner ik me een uitspraak van mijn neefje die reageerde op een opmerking van zijn moeder. Ze zei namelijk iets over het feit dat wij allemaal een keer zullen doodgaan. Waarop mijn neefje reageerde: “Dood? We gaan helemaal niet dood, we verhuizen alleen maar”. Dit jochie had al veel meer van het evangelie begrepen dan massa's theologen.

Discipelschap.

De bedoeling van het evangelie van Jezus Christus is niet om slechts zoveel mogelijk mensen te behouden maar om deze mensen tot bekering én volmaaktheid(!) te brengen. Zodat we echte discipelen van Jezus zullen zijn. En dat vraagt heel wat meer van ons dan dat we een leven lang slechts kerkbanken zitten te verslijten. Johannes de Doper bracht dit zo treffend onder woorden in Lucas 3:8: “Brengt dan vruchten voort, die aan de bekering beantwoorden”. Jezus gaf aan Zijn discipelen de opdracht om alle volken te onderwijzen in discipelschap. En discipelschap vraagt heel wat meer van een mens dan alleen maar “bekeerd” te zijn. Dat is op zich wel goed maar voor Jezus niet goed genoeg. Wat Johannes de Doper wilde zeggen is: zonder de vruchten van de bekering is die bekering voor Jezus niets waard. Onbruikbaar. O ja, een mens kan wel een kind van God zijn en er zijn hele leven de kantjes vanaf lopen en desondanks wel behouden zijn maar voor de zaak van het Koninkrijk Gods heeft hij/zij op deze wereld geen waarde!
De echte discipelen van Jezus zijn tenslotte diegenen die aan het evangelie gehoorzaam, de vruchten van hun bekering hebben voortgebracht en, net als Jezus, hun kruis hebben willen dragen. De bijbel is er duidelijk genoeg over dat er geestelijke vruchten van ons worden verwacht. En iedere boom die toch geen goede vruchten wil dragen? Daarover zei Johannes de Doper al: “Iedere boom dan die geen goede vrucht voortbrengt wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen”. Want, zei Jezus in Lucas 12:48, “van een ieder, wie veel gegeven is, zal veel geëist worden, en aan wie veel is toevertrouwd, van hem zal des te meer worden gevraagd”.

 

Samenvatting:

  1. Door de ongehoorzaamheid van de eerste Adam werd de satan de overste van deze wereld. De mens kwam in de macht van het koninkrijk van de dood. Daarmee had de vloek van de zonde zijn intrede gedaan in deze wereld.
  2. God kan Zijn eeuwige principes niet herzien om zodoende de macht van de satan te kunnen breken en om die reden kon Hij niet op Zijn besluiten terugkomen. De enige weg om de satan te kunnen onttronen was Jezus' offer op Golgotha.
  3. Op Golgotha dacht de overste van deze wereld zijn slag te kunnen slaan door ook Jezus aan Zich te onderwerpen. Zou hij hierin geslaagd zijn dan was er geen verlossing meer mogelijk geweest want Jezus' offer was het enige antwoord van de Vader op de zondeval.
  4. Door Jezus' overwinning op Golgotha werd het Koninkrijk Gods opnieuw gevestigd op deze wereld. Sindsdien staan er twee koninkrijken op deze wereld tegenover elkaar.
  5. Jezus werd de Middelaar van het nieuwe verbond en daarmee had de oudtestamentische offerdienst (van het oude verbond) voorgoed afgedaan. Alleen door het geloof in en het aanvaarden van Jezus' offer komt de verzoening met de Vader tot stand.
  6. Na Zijn vrijwillig lijden en sterven ontving Jezus van de Vader de macht om het Koninkrijk Gods op deze wereld te vestigen en vervolgens verder uit te breiden zodat uiteindelijk het koninkrijk van de satan uit deze schepping zal worden verdreven.
  7. Om dit laatste te kunnen bereiken heeft Hij discipelen nodig, door Paulus in Romeinen 8 de zonen Gods genoemd. Jezus' evangelie is dan ook niet bedoeld om slechts zoveel mogelijk zielen te behouden maar om uit alle volken discipelen te winnen voor het Koninkrijk Gods om met hun inzet en toewijding aan de macht van de satan een einde te kunnen maken. Lees daarover eens Openb. 19, en speciaal vers 14.

Tot slot:

“En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden” (Handelingen 4:12). En deze naam is: Jezus Christus.

“...opdat hun harten getroost en zij in de liefde verenigd worden tot alle rijkdom van een volledig inzicht, en zij het geheimenis Gods mogen kennen, Christus, in wie al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn” (Col. 2:2).
Spreuk:
Het evangelie is veel te ingewikkeld voor volwassenen.
Alleen een kind kan het begrijpen.
(naar Matthéüs 18:3)


 
 
 

P.S.
Mocht je de inhoud van deze pagina op een meer conventionele manier onder de aandacht van andere belangstellenden willen brengen, wees dan zo vrij en print deze pagina.

Bronvermelding